De luddisten.
In grooten getale verzamelde zich het volk op de pleinen der stad; en dezelfde menschen, die voorheen, tevreden en vrolijk, zich huiswaart begaven met hunne wekelijksche verdienste, onder het zingen van oud-Engelsche liederen of welluidende Schotsche of Iersche zangwijzen, waren nu somber en zwijgend; hun bleek gelaat, wilde blikken en bevende lippen verkondigden hunnen inwendigen zielestrijd; men zag het hun aan, dat de honger hunne wangen had uitgehoold, en dat hunne verbeelding ontroerd was door de tranen hunner vrouwen en de jammerkreten hunner kinderen. Zij staarden op hunne werkelooze-handen en zuchtten, en vestigden vervolgens hunne oogen op de dampzuilen, uit een gebouw oprijzende, door den rook zwart gekleurd. - Deze oproerige zamenscholing, af en aan gaande en zich bewegende in alle rigtingen, had te gelijk het voorkomen eener treurige plegtigheid, want niemand sprak een woord; eindelijk verhief een man, in den bloei des levens, zijne stem, en allen stonden stil, om naar hem te luisteren. ‘Waartoe,’ sprak hij, ‘langer te peinzen? Terwijl wij werkeloos zijn, verloopt de tijd; de dagen volgen elkander op; de uren gaan het een na het ander voorbij, en onze kinderen sterven van honger, en onze vrouwen hebben geene kracht meer, dan om te schreijen en te sterven, ons om levensonderhoud vragende, dat gierige rijken ons onthonden. John! waartoe hebt gij, van de jeugd af aan, uw hoofd gekromd om uw handwerk in deszelfs uiterste volkomenheid te leeren? Richard! waartoe zijt gij de eerste onder ons, in het winden van millioenen vademen van een' draad, fijner en gelijker dan die, welken de grijze spinnekoppen der hoofdkerk weven? George! is het om te verhongeren, dat gij de kracht van uwen arm besteedt, om een weefgetouw aan den gang te houden? - Zij zeggen, dat zij ons kunnen missen, en nemen de toevlugt tot het water van den
Teems; zij ontrukken de kolen aan onze mijnen, om zich te ontslaan van brood te geven aan menschen, hunne medebutgers. Maar hebben zij, omdat zij rijk en vernuftig zijn, het regt, om onze uijverheid te verlammen? Intusschen vorderen wij van hen niets meer, dan dat zij menschen verbruiken, in stede van steenkolen.