| |
Waarnemingen, omtrent het gebruik van de radix artemisiae vulgaris, of gewonen bijvoet, in de epilepsie.
(Vervolg van bl. 259.)
Een Geldersch Correspondent schreef mij vóór eenigen tijd het volgende: ‘In de Vaderlandsche Letteroefeningen eene uitnoodiging gevonden hebbende, om de Artemisia vulgaris te beproeven in de Epilepsie, nam ik het besluit, om dit middel te doen gebruiken bij eene mijner patiënten, die sedert meer dan 14 jaren aan deze ziekte laboreerde, en de bekende geneesmiddelen tegen deze vreesselijke kwaal zonder vrucht gebruikt had. Daar de aanval dagelijks in een' geringen graad, en om de 2, 3 of 4 weken (zonder echter een' bepaalden tijd te houden) in al zijne hevigheid plaats had, was ik buiten staat, om dezelve geregeld vóór den aanval te doen innemen, maar genoodzaakt, de Artemisia, in de opgegevene hoeveel- | |
| |
heid, om den anderen dag des morgens te doen gebruiken, waardoor slechts in het eerst een sterk zweet bevorderd werd, hetwelk echter langzamerhand dermate verminderde, dat de patiënte na het gebruik van dit middel naauwelijks eene meer dan gewone warmte gevoelde. In het eerst beloofde ik mij, op het zien van zulk een ruim zweet, eenen weldadigen invloed op de ziekte; dan, deze mijne verwachting werd te eenemaal te leur gesteld, naardien niet alleen de dagelijksche aanvallen als gewoonlijk terugkwamen, zonder in hevigheid er door te verminderen, maar ook het zwaarder toeval zich onder het gebruik van dit middel openbaarde, terwijl de patiënte te bed lag; waarom ik dan ook van de verdere aanwending (zijnde het nu meer dan 14 dagen gebruikt) afzag, en besloot, uw Hooggel. te raadplegen, en te vragen, of dit middel verder voortgebruikt diende te worden, dan niet? Ik voor mij vrees, dat de oorzaak, hoezeer dezelve niet duidelijk is, en zich reeds in de vroege jeugd eene verhoogde gevoeligheid van het zenuwgestel openbaarde, te vinden is in een onvoorzigtig opstoppen der menses, die in het eerst (op haar 14de jaar)
buitengewoon sterk waren, vermits na dien tijd de menses, te voren geregeld, eenen ongeregelden loop kregen en spaarzaam te voorschijn kwamen, en tevens de toevallen zich langzamerhand geopenbaard hebben, en dat eene verkregene hebbelijkheid (want die toevallen heeft zij, gelijk ik zeide, meer dan 14 jaren gehad) eene gunstige uitwerking zal verhinderen. Ik was daarom ook van oordeel, dat een verder gebruik niet zoude baten, en heb het derhalve afgeraden.’
De volgende gevallen zijn mij door mijnen voormaligen geachten toehoorder en vriend, den Med. Doct. hoffman, van de Scheemde, in het Oldampt, medegedeeld:
‘Een meisje van 16 jaren was van haar 10de jaar af door de Epilepsie (volgens gissing der ouders het eerst door schrik verkregen) aangetast. Zij had, tusschen de eigenlijke epileptische aanvallen, gedurig, en wel in den laatsten tijd bepaaldelijk 's avonds, zenuwtoevallen, met onwillekeurige lozing der urine. Gedurende het eerste
| |
| |
beloop harer ongesteldheid had zij van tijd tot tijd wormen ontlast, waartegen haar de meest beproefde wormdrijvende middelen, onder anderen het conserf van störck, op onderscheidene tijden waren voorgeschreven, zonder de ziekte merkelijk te verbeteren. Het Cuprum Ammoniacum, de Flores Zinci en andere zenuwmiddelen waren insgelijks vruchteloos toegediend. In September 1824 konde zij niet meer gaan, was zeer verzwakt, en haar anders zoo gezond en levendig voorkomen was merkelijk verminderd. Nadat zij nu reeds twee oncen der Artemisia gebruikt had, zonder eenig ander gevolg, dan dat de zenuwtoevallen, waarvan ik gesproken heb, ophielden, bleef echter de onwillekeurige ontlasting der urine juist op denzelfden tijd (meestal tusschen 6 en 7 ure des avonds) voortduren. Toen nog weinig vertrouwen in de Artemisia stellende, en het denkbeeld van wormen zich gedurig hier wederom bij mij opdringende, besloot ik nogmaals een sterk en beproefd wormmiddel toe te dienen, te welken einde ik haar de Cort. Geoffr. Surinam. en Sp. Vini, in water gekookt, en hierna sterke giften der Rad. Jalapp. met Merc. dulc. zonder het gewenscht gevolg toediende. Zoo dikwijls ik gelegenheid had het meisje te zien, verzocht ik de ouders, om, zoo zij iets bijzonders of ongewoons gedurende of terstond na de aanvallen mogten waarnemen, mij zulks te berigten: men zeide mij nu, niets te hebben bespeurd van hetgene, waarop ik hen opmerkzaam maakte, dan alleen, dat zij reeds daags vóór den epileptischen aanval, welken zij gewoonlijk om den 14 of 21sten dag kreeg, eene rooder kleur bij haar in het aangezigt bespeurd hadden, welke allengskens scheen te vermeerderen, tot dat de aanval daar was. De misschien gewaagde vooronderstelling van pinel, dat de Epilepsie welligt voor eene
chronische ontsteking van het ruggemerg te houden zij, gevoegd bij de bekende nuttigheid van koude omslagen in gevallen van zenuwzwakte, (zoo las ik, dat p. frank dezelve, in verbinding met versterkende middelen, in een geval van Catalepsis had laten aanwenden) deed mij de ouders aanraden, om, zoodra
| |
| |
zij de vermeerdering van roodheid en opgezetheid in het aangezigt bespeurden, doeken met kond water om het hoofd en langs de ruggegraat te leggen. Voor het overige werd nu het Pulvis Artemisioe vulg., hetwelk zij te voren zeldzamer gebruikt had, om de 2 uren toegediend, hetwelk zij zonder eenig merkbaar ongemak verdroeg. Na verloop van vier weken konde zij zonder ondersteuning zeer goed gaan; de gezondheid had zich over het algemeen merkelijk verbeterd; de epileptische toevallen, schoon zeldzamer en korter van duur, bleven echter nog voortduren. Men berigt mij thans, (door ziekte verhinderd te kunnen uitgaan) dat alle toevallen gedurende 16 weken achtergebleven zijn; dat zij zeer gezond is, en sterk groeit. Zij had nu omtrent een pond Pulv. Artemis. gebruikt.’ (De Schrijver had toen nog het eerste stukje in de Letteroefeningen niet gelezen.)
‘Twee andere Epileptici, welke het Pulvis Artemis. reeds met voordeel gebruikt hadden, zijn voor het overige niet met de vereischte oplettendheid waargenomen, om iets desaangaande te melden, hetwelk de kracht van het middel hier kan bepalen; maar ik wensch niet in gebreke te blijven, om, voorgelicht door de behandeling van den Heer burdach, de lijders het middel op nieuw toe te dienen, en uw Hooggel. van de uitkomst verslag te doen.’
Mijn geachte vriend voegt hierbij eenige aanmerkingen omtrent de Epilepsie, die, ofschoon geene regtstreeksche betrekking hebbende tot het tegenwoordig onderwerp, het gebruik van de Artemisia in deze ziekte, mij echter de opmerking wel waardig schijnen.
Hij meent dan opgemerkt te hebben, dat bij die Epileptici, bij welke de eigenlijke epileptische aanvallen door andere zenuwtoevallen, onder welke gedaante ze zich ook voordoen, van tijd tot tijd vervangen worden, altijd meer hoop op herstel is, dan bij diegenen, wier zenuwgestel minder bewegelijk en minder vatbaar voor aandoeningen is, bij welken dan ook de epileptische aanvallen gewoonlijk langzamer en bepaalder ten opzigte van den tijd ko- | |
| |
men; en bij dezen meent hij ook opgemerkt te hebben, dat de stompheid der geestvermogens zich eerder opdoet.
Gedurende zijne praktijk had hij slechts eenmaal het genoegen (in 1816) een' jongen van 13 jaren, die anderhalf jaren aan de Epilepsie geleden, en den eersten aanval in den Schouwburg gekregen had, door het Cuprum Ammoniacum met Valeriana, in sterke giften, te helpen, die hiervan naderhand ook vrij gebleven is.
Een boerenzoon van een robust gestel, dien hij reeds lang als Epilepticus gekend had, had vele middelen zonder nut gebruikt. Door een zeker geheim middel was hij een jaar vrijgebleven van epileptische toevallen, welke zich naderhand wederom hervat hadden. Daar hij zich nu gedurende eenen aanval eens deerlijk gebrand had, had men ook geen vertrouwen op dat middel. Nadat in 1816 het Dierlijk Magnetismus te vergeefs bij hem was aangewend, gaf hij hem het volgend middel:
R, Sacch. Saturn. dr. β. |
Solv. in Acid. Nitr. unc. 1. |
Om hiervan in het begin driemaal daags 20 droppels, en vervolgens, allengskens opklimmende, meer te gebruiken, met het stellig verbod om in het geheel geen sterken drank te nuttigen, te meer, daar zijn vader gezegd had, dat hij, tot zijn oogenichijnlijk nadeel, gaarne daarvan gebruik maakte; met dat gevolg, dat de aanvallen, welke nu twee jaren achtereen altijd om de 14 dagen kwamen, 24 weken terugbleven. Van het gebruikte middel had hij geen merkbaar ongemak. Wanneer hij zich bij zekere gelegenheid des morgens in het gebruik van sterken drank te buiten gegaan had, kreeg hij des middags wederom een' aanval, welke vervolgens, zonder dat er middelen tegen gebruikt werden, voortduurden, tot dat een ongelukkige val in het water hem het leven benam.
Met de tot dusverre bekende middelen gelukte het hem wel eens, de aanvallen bij sommige Epileptici zeldzamer en zwakker te doen worden; zeer zelden echter, eenigzins
| |
| |
verouderde Epilepsiën volkomen te genezen, vooral wanneer de patiënt over de 26 jaren gekomen was, schoon er juist geene zekere teekenen van organische gebreken te virden zijn. ‘Mogten wij nu ook, (zoo besluit hij) ter bestrijding dezer ellendige ziekte, en tot troost van het lijdend menschdom, in de Artemisia een zekerder geneesmiddel voor velen van dezen vinden!’
Dezelve schreef mij den 13 December 1825: ‘Aangaande de proeven met de Artemisia moet ik melden, dat derzelver gebruik in twee hardnekkige gevallen niet aan de verwachting voldaan heeft, en dat ik bij een dier voorwerpen, bij hetwelk de aanvallen reeds jaren achtereen meestentijds dagelijks terugkwamen, niet in staat was, om, zelfs door eene herhaalde, bij het gebruik der Artemisia aangeprezene behandeling, eenig zweet van belang te voorschijn te brengen. Het meisje, waarvan ik geschreven heb, dat door het gebruik der Artemisia genezen was, heeft naderhand, nadat zij zich zeer onvoorzigtig had gedragen, nog tweemaal een' aanval van Epilepsie gehad, is echter andermaal spoedig door het gebruik der Artemisia hersteld, en bevindt zich thans nog volkomen wel. Ik beproef thans nog de Artemisia in eenige andere gevallen. In April 1825 werd ik geroepen bij eene dienstmeid van 17 jaren, welke, zoo als men mij verhaalde, gedurende den tijd van drie jaren, wegens algemeene ongesteldheid en zwakheid der beenen, buiten staat was te kunnen gaan, schoon zij vóór dien tijd vrij welvarende geweest was. Moeijelijke spijsvertering, zure oprispingen, benaauwdheid, met opzetting van den buik, ongeregelde en dikwijls geheel ontbrekende stoelgang, koortsachtige bewegingen, toevallen, welke dikwijls bij het aanwezen van een' lintworm worden waargenomen, (waartegen hier onder anderen veelvuldige middelen zonder vrucht waren gebruikt) deden zich voor; de menses had zij nog niet gehad. Na haar eenige keeren bezocht te hebben, kwam ik op de gedachte, of de oorzaak dezer toevallen niet in infarctus des onderbuiks, vooral van het systema venoe portarum, zoude gelegen zijn,
| |
| |
waarbij, zoo als uit het verhaal scheen te blijken, in het begin der ongesteldheid eene aanmerkelijke rheumatische complicatie aanwezig geweest was. De gevoeligheid der maag en ingewanden was zoo groot, dat zij bijna alle tegen het vooronderstelde ongemak toegediende resolventia, minerale wateren, Acidum Carbonicum enz., op onderscheidene wijzen aan haar toegediend, of door braking wederom ontlastte, of meer pijn in de maag en koorts op derzelver gebruik kreeg. Op de aangewende clysmata kreeg zij flaauwten, zoodat zij de aanwending daarvan niet langer wilde toestaan: dagelijks werden de beenen nog met een prikkelend liniment gewreven. Dewijl er oogenschijnlijk eene zeer groote gevoeligheid en ongeregelde werking van het zenuwgestel, met eene, welligt ook per consensum veroorzaakte, gestoorde circulatie in de onderbuiksvaten, plaats had, en de menses nog niet verschenen waren, zoo kwam ik op de gedachte, om ook hier de Artemisia eens te beproeven. Op den 8 Mei begon zij met derzelver gebruik: in het begin braakte zij dezelve ook nu en dan uit, hetwelk echter na verloop van eenigen tijd geheel ophield, zoodat na zes weken, onder het gebruik van dit middel, de menses bij haar verschenen, en zij thans, onder het nog voortdurend gebruik der Artemisia, tot groote blijdschap harer ouderen, langzamerhand tot zoo verre hersteld is, dat zij vrij goed met behulp van een' stok, en een klein eind wegs zonder denzelven, kan gaan.’
De Heer Med. Doct. j. baart de la faille, een mijner voormalige toehoorders, die door zijne gelukkige en uitgebreide praktijk in deze stad overvloedige gelegenheid had dit middel te beproeven, is daarin niet zeer naar wensch geslaagd. Ik ontving van hem het volgende berigt:
‘Ik heb alras het door uw Hooggel. voorgestelde middel beproefd in de daartoe passende gevallen, over het geheel echter met nog niet veel effect, hetgeen ik evenwel dacht te kunnen toeschrijven aan het individuéle der gevallen. Volgens mijne aanteekeningen, heb ik eerst de
| |
| |
Artemisia gegeven aan k. de b., een man van 36 jaren, van een buitengewoon robust gestel, die, zonder bekende oorzaak, sedert ruim twee jaren lijdt aan eene vrij sterke Epilepsie, welke wel eens drie à vier dagen uitblijft, maar dan ook weder twee of drie accessen op één' dag veroorzaakt, met een gedurende twee of drie uren overblijvend delirium na het acces. Dewijl ik bij hem, zoo al niet een Idiopatisch hersengebrek, dan ten minste altijd congestie van bloed naar de hersenen meende te moeten onderstellen, heb ik hem altijd sterk antiphlogistisch aangetast met herhaalde aderlatingen, Nitrum, Creta acetata, Sal sedativ., enz. en ook tevens tusschenbeiden, meer antispasmodisch, met Flores Zinci, enz.; maar het antiphlogistische hielp gewoonlijk het meeste. Echter wilde ik bij hem gaarne de Artemisia beproeven, en nam hem, om zeker te zijn van de wijze van toediening, en dat hij het ook gebruikte, in het stads Ziekenhuis, waar hij 8 weken is geweest. In dien tusschentijd heb ik hem op drie verschillende tijden, namelijk om de 14 dagen, het middel toegediend, geheel volgens uw voorschrift; de eerste maal, meende ik, met eenig effect, dewijl hij toen in zeven dagen geen acces had; maar de beide volgende malen geheel zonder eenige merkbare uitwerking. De Artemisia was versch en volkomen krachtig. Hij is nu nog dezelfde, en wordt nu door van tijd tot tijd ader te laten boven gehouden.
De tweede was eene vrouw, n.v., oud 51 jaren, van een over het geheel zwak en meer nerveus gestel, die reeds zeven à acht jaren aan Epilepsie had gelaboreerd, en gewoonlijk alle 9 of 10 dagen een acces kreeg. Aan deze had ik, bij afwisseling, alle mogelijke nervina, die mij voorkwamen geïndiceerd te zijn, en daarna ook de meeste empirische middelen, gegeven, alle zonder eenig effect, behalve Flores Zinci, Valeriana, Mosschus, Asa foetida en andere anthelmintica, en toen had ik haar ook 5 weken achtereen, opklimmende, de Nitras argenti laten gebruiken, beginnende met 2 grein op 12 oncen gedistilleerd water, 4 maal daags een lepel, tot 6 grein op
| |
| |
dezelfde hoeveelheid, zonder iets uit te werken. Eindelijk heb ik haar, maar ook zonder eenig effect, twee malen in het stads Ziekenhuis de Artemisia gegeven. Iets organisch heb ik niet kunnen ontdekken, maar worde echter genoodzaakt het te onderstellen.
De derde, de Heer s., had te voren vrij sterk geleden aan Epilepsie, welke langzamerhand echter verminderd was, en hem scheen verlaten te hebben bij zijn trouwen. Gedurende drie jaren, echter, had hij alle jaren, bijna op denzelfden tijd, in October, een vrij zwaar acces, kreeg het ook tusschenbeiden door zware inspanning, aandoening, of benaauwdheid door de zamenkomst van vele menschen (b.v. in den schouwburg, onder anderen bij de festiviteit van de studenten aan de Professoren vóór 2 of 3 jaren.) Dewijl hij in 1821, 22 en 23 telkens in de eerste helft van October een acces had gehad, heb ik hem voorleden jaar, den 8 October, de Artemisia laten gebruiken, het bed doen houden, enz. en het acces is toen uitgebleven. En schoon dit ééne geval niet veel bewijst, wegens de zeldzaamheid van het acces, is het toch mogelijk, dat de Artemisia zulks heeft bewerkt.
Nog drie andere malen heb ik dezelve gegeven op het land; eens aan twee kinderen van een' boer in Drenthe; aan andere vier kinderen, die aan Epilepsie leden van de geboorte af aan, de beide laatste zelfs met vermindering der geestvermogens, zoodat men hier, mijns inziens, tot een organisch gebrek in de hersenen kan besluiten, en ook op dezen heeft het geen merkbaar effect gedaan. Ik gaf het hun op verzoek van den Predikant, die uw Hooggel8. raad had gelezen; maar zeide toch vooraf, dat ik vreesde, dat het niet zoude helpen.
Nog een jonge boer is bij mij geweest van Zuidhorn, welke alle drie of vier weken, en vrij zwaar, een acces kreeg, met wien ik afgesproken had, dat, zoo het niet hielp, hij terug zoude komen, maar mij in allen gevalle kennis geven; echter heb ik nu in 8 weken nog geen berigt gehad. Dan, het vaste voornemen hebbende, bij voorkomende gelegenheden weder dit middel te gebrui- | |
| |
ken, zal ik gaarne uw Hooggel. van de reussite kennis geven, overtuigd zijnde, dat het niet gelukken wel het meest zal afhangen van het ongeneeslijke der gevallen, gelijk dikwijls bij Epileptici plaats heeft.’
Ik beken het, dat de gevallen, ons door den Heer de la faille medegedeeld, niet zeer aanmoedigende zijn, en niet sterk voor het nut van dit middel in de Epilepsie pleiten. Inmiddels weten wij, dat dit het lot is van alle middelen, in deze verschrikkelijke ziekte aangewend; zoodat het zaak is, het middel te beproeven, al helpt het slechts een enkele keer, vooral daar de volgende waarnemingen ons zullen leeren, dat het toch ook somtijds werkzaam is in die gevallen, welke men anders voor geheel hopeloos zoude gehouden hebben.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|