trachtte ook de doorluchtige Schrijver zich levensonderhoud te verschaffen. Een Bankier, wiens naam wij niet noemen, ten einde hem al de zelfvoldoening voor zijne schoone daad te doen behouden, vernam de verlegenheid, waarin zich de Heer de chateaubriant bevond, en zeide tot hem: ‘Ik wensch u dienst te doen, Mijnheer! Vergun mij, u zoo veel gelds te leenen als gij zult behoeven; maar tevens, dat ik zulks aan ééne voorwaarde verbinde. Uwe portefeuille is ongetwijfeld rijk aan onuitgegevene schriften. Geef mij een derzelven tot onderpand, en ik zal u, zonder interest, de som voorschieten, welke gij moogt verlangen.’ De Heer de chateaubriant bood hem zijne Abencerrages aan, en vroeg op dien borgtogt ongeveer 5000 franks. De Bankier nam het handschrift, liep het met aandacht door, legde het in zijne geldkist, en schreef het op zijn boek van geaccepteerde wissels aan voor de som van 50,000 franks, welke hij inderdaad aan den Autheur van de Génie du Christianisme deed geworden. Toen nu de Heer de chateaubriant in het Ministerie kwam, en eenige bezuinigingen in zijne geldmiddelen had gemaakt, loste hij zijn handschrift af bij den waardigen Financier, die hem op eene zoo kiesche wijze had verpligt.