Beethoven fantaiseert.
(Uit. j. russell's Reis door Duitschland; Leipzig, 1825.)
Wanneer men beethoven in een gezelschap hooren wil, moet zulks op eene geheel bijzondere wijze bewerkstelligd worden. Verzoek, ja bede slaat hij regtstreeks af. Ik was getuige van het navolgend tooneel. Het gansche gezelschap, waar beethoven was genoodigd, verwijderde zich, volgens afspraak, vóór en na. Alleen de Componist en de gastheer bleven nog bijeen. Beethoven was, met behulp van zijn leitje, (hij is stokdoof) met denzelven in gesprek over - bankäktiën! De laatste roerde, als zonder bedoeling, de toetsen aan van eene openstaande fortepiano, en doorliep vervolgens, al pratende, eene compositie van beethoven, deed voorbedachtelijk vele misgrepen, en bragt daardoor te weeg, dat de kunstenaar, onwillekeurig, de verkeerde vingerzetting wilde verbeteren. Thans naderde het spel zijn doel. De gastheer liet beethoven doorspelen. Deze, aan zichzelven overgelaten, geraakte weldra in geestverrukking. Op de korte, afgebrokene grepen volgden loopen en gangen eener fantaisie, die zich niet alleen in toonen maalde, maar ook in zijne rollende oogen, zich vertrekkenden mond, ja in al zijne gelaatsspieren uitdrukte. Met één woord, hij geleek een toovenaar, door de Geesten overweldigd, die hij zelf bezwoer.