| |
| |
| |
Waarnemingen, omtrent het gebruik van de radix artemisiae vulgaris, of gewonen bijvoet, in de epilepsie.
Door E.J. Thomassen a Thuessink.
Ik heb in een der voorgaande stukken van dit geacht tijdschrift een berigt medegedeeld omtrent het gebruik van den wortel der Artemisia vulgaris, of Bijvoet, in de Epilepsie, getrokken uit het Journal der Practischen Heilkunde von c.w. hufeland und e. osann. De schrijver van dat berigt was Dr. burdach. Dan, de beroemde hufeland had, in de Charité te Berlijn, deze waarnemingen door nieuwe proeven bevestigd gevonden, en door dit middel eene duurzame genezing bewerkt. Daar intusschen deze verschrikkelijke en deerniswaardige ziekte uit zeer verschillende oorzaken ontstaat, daar vele dezer oorzaken organisch zijn en niet genezen kunnen worden, spreekt het van zelf, dat dit middel niet in alle gevallen herstelling kan te weeg brengen. Eene langdurige ondervinding en met alle oplettendheid te werk gestelde proeven moeten ons alleen leeren, onder welke omstandigheden en in welke gevallen men dit middel met hoop van een goed gevolg kan aanwenden. Ik heb om deze redenen mijnen Ambtgenooten verzocht, met hetzelve proeven in het werk te stellen, en dezelve of aan mij, of in het een of ander tijdschrist mede te deelen. Aan dit verzoek is nu door velen mijner vrienden voldaan, en ik zal dan ook den uitslag dezer proeven, zoo wel als die van mij zelf, hier mededeelen. Ik had wel gewenscht, dat men mij in sommige waarnemingen naauwkeuriger de omstandigheden en de vermoedelijke oorzaken had kunnen opgeven; dan dit is dikwijls moeijelijk, somtijds ondoenlijk.
Vooraf zal ik echter hier dienen op te geven datgene, 't welk wij van den Heer burdach, ter nadere bepaling van het gebruik der Artemisia in de vallende ziekte,
| |
| |
vinden opgegeven, ten einde dit een en ander zoo wel met mijne eigene, als met de mij medegedeelde waarnemingen te kunnen vergelijken, en daaruit eenige besluiten te trekken.
In het 59sten deels 6de stuk van de maand December 1824 heeft de Heer burdach ons berigt, dat hij sedert korten tijd had opgemerkt, dat de Epilepsie, die jonge manspersonen van het 17de tot het 22ste jaar, als een gevolg van te sterken wasdom, en dus als eene zuivere ontwikkelingsziekte, aantast, niet alleen niet naar het gebruik der Artemisia luistert, maar daardoor zelfs verergerd wordt, en dat na een herhaald gebruik van dezen wortel de toevallen zwaarder werden en meermalen wederkwamen. Hij heeft hierom zijne correspondenten gewaarschuwd, dit middel niet, dan onder het opzigt van een' Geneesheer, te laten gebruiken. Hij oordeelt het intusschen niet ondienstig, om het in dit geval een- of andermaal te geven, omdat de schadelijke werking alleen na eene meermalige aanwending gevolgd is, en dat dit middel dit bijzondere heeft, dat in alle gevallen, waarin het eene genezing heeft te weeg gebragt, deze na de eerste of ten minste na de tweede gift gevolgd is; terwijl, het alsdan niet geholpen hebbende, het verdere gebruik nutteloos was. Hij had daarentegen bij vrouwen deze uitwerking niet gezien in die gevallen, waarin de Epilepsie duidelijk uit de ligchaams- of geslachtsontwikkeling voortgesproten was; en over het algemeen had hij opgemerkt, dat de genezingen met dezen wortel meer bij vrouwen dan bij mannen gelukten, en wel in de proportie van drie tot twee. Hij zegt nog geene bepaalde indicaties van dit middel in de Epilepsie te kunnen opgeven, daar het dikwijls in zeer hardnekkige gevallen hielp, en in volkomen gelijke gevallen geene uitwerking deed. Intusschen scheen het, dat het vooral van nut was, wanneer de ziekelijke stemming van het zenuwgestel door de overblijfselen van eene ontwikkeling (Bildungsproces) veroorzaakt of onderhouden wordt. Voorts meent hij uit zijne waarnemingen te mogen besluiten, dat men het meeste
| |
| |
en zekerste nut van de Artemisia te wachten heeft, wanneer die in het begin der ziekte gegeven wordt, en dat men de verdere aanvallen kan voorkomen, wanneer men het in de eerste drie of vier dagen na den eersten aanval toedient, daar het, later aangewend, dikwijls, even als alle andere middelen, werkeloos blijft.
Hij gaf dit middel in alle gevallen, zonder eenige voorbereiding, en zonder op de aanleidende oorzaken te letten; en, ofschoon de Artemisia door eene zweetdrijvende kracht schijnt te werken, heeft hij niet kunnen merken, dat dezelve van eene bijzondere nuttigheid was, wanneer de ziekte uit eene rheumatieke oorzaak voortkwam, en dat alsdan het daardoor veroorzaakte zweet geene genezing te weeg bragt.
Met opzigt tot de bereiding heeft hij noodig geoordeeld te waarschuwen, dat men bij het tot poeder maken van den wortel wel moet opmerken, dat men de harde houtachtige deelen en de dunste einden der wortelen eerst moet wegwerpen, voordat men den alleen werkzamen bast des wortels toebereidt. Hij had ontdekt, dat sommige Apothekers, na het te voren geroost te hebben, de houtachtige, witte, krachtelooze stof met geweld hadden gestampt, en daarmede de maag der zieken hadden overladen. Hij had aan de Artemisia, die hem uit verschillende plaatsen tot onderzoek was toegezonden, gemerkt, dat de bereiding daarvan zelden behoorlijk was geschied, en dat de wortels meest op de kagchels al te heet gedroogd waren, waardoor de kracht verloren ging. Intusschen kan men dezelve, laat in den herfst, wel aan de matige warmte van eene kamer, die echter niet boven de 14 tot 16o van reaumur gaat, blootstellen.
Bij de eerste bekendmaking van dit middel is de gift daarvan wat al te hoog opgegeven. Latere waarnemingen hadden hem geleerd, dat men bij jonge lieden, die eene middelmatige opwekbaarheid (mittlere Reizbarkeit) hadden, meestal veilig een half drachma, en dat men jongen landlieden, die minder gevoelig waren, van 35 tot 40 grein voor eene eerste gift konde
| |
| |
geven. Wanneer nu de eerste gift weinig zweet veroorzaakt en geene uitwerking heeft, kan men na 24 uren bij de eersten de gift van 36 tot 40 gr. toedienen, bij de laatsten tot 45 gr. verhoogen. Na zulk eene volle gift ziet men nu duidelijk, wat men van dit middel te verwachten heeft. Men moet bij jonge menschen de gift niet aanstonds tot een drachma en meer verhoogen, wijl het dan onaangename werkingen op het vaatgestel kan te weeg brengen, welke men bij een matiger gebruik niet zoo zeer te vreezen heeft. Intusschen schijnt de vermeerdering der aanvallen, na sterke en herhaalde giften, niet alleen van de prikkeling van het vaatgestel, maar veeleer van eene bijzondere betrekking van deze plant op de epileptische ziekte van het zenuwgestel af te hangen.
Op deze nadere bepalingen omtrent het gebruik der Artemisia laat hij eerst volgen een bevestigend geval van de heilzame werking in de Epilepsie, medegedeeld door Dr. wagner van Schlieben.
Franz t., een welgevoede, gezonde jongen, 13 jaren oud, had sedert drie jaren aan epileptische toevallen, waartoe hij reeds in zijne kindschheid onder het krijgen der tanden eene hebbelijkheid scheen te hebben verkregen, onderhevig geweest. Sedert dien tijd waren echter daarvan geene sporen meer overgebleven. Vóór drie jaren kreeg hij onverwacht eene oorveeg, waarop aanstonds een aanval van Epilepsie volgde; hierop volgden meerdere aanvallen, maar niet schielijk op elkander. Na verloop van een jaar vermeerderden de aanvallen, en met dezelve ook de hevigheid der ziekte zoodanig, dat hij des daags van 6 tot 18 aanvallen en des nachts van 3 tot 5 kreeg, welke nu langer, dan wederom korter duurden. Met deze ziekte ontwikkelde zich eene zekere diefachtigheid (wahre Diebssinn), zoodat hij scheen te moeten stelen alles wat hij vond, hetgeen den ouderen veel verdriet veroorzaakte. Allengs schenen de geestvermogens meer en meer te verminderen, en ook hiermede de zucht tot stelen. Nadat men allerhande middelen vruchteloos had gebezigd, gaf de Heer wagner de Artemisia, welke hij te dien ein- | |
| |
de uit Berlijn ontboden had. Na de eerste gift, die den lijder 's avonds te bed gaande met warm bier gegeven werd, kreeg hij 's nachts drie aanvallen, en verviel in een zeer sterk zweet, hetwelk tot aan den morgen voortduurde. 's Morgens vroeg ontwaarde men in de slaapkamer een' ondragelijken rottigen stank, die alle vreemden, welke er inkwamen, verjaagde. Nu ontwaakte de zieke, die men in zijnen slaap niet had willen storen, en men bemerkte alstoen, dat niet alleen de lijder, maar ook het bed, waarop hij gelegen had, dezen ondragelijken stank voortbragt. Den volgenden dag had hij geen aanval; 's avonds herhaalde men het middel; 's nachts kwam het toeval weder, met dezelfde verschijnselen, doch in eene mindere mate; 's daags was hij wederom vrij. Men gaf hem 's avonds
weder de Artemisia, en hij had zweet noch aanval; men merkte nu geen stank meer, en er was geen spoor van de Epilepsie overgebleven. Sedert is hij niet alleen van de vallende ziekte volmaakt genezen, maar zijne zielsvermogens zijn wederom volkomen hersteld.
Hierop volgen nu eenige letterkundige berigten, zoo van den schrijver, als van den Heer stoll, te Arensberg, omtrent het voormalige gebruik der Artemisia, uit oudere schrijvers overgenomen, welke ik, als weinig belangrijk, voorbijga.
In het eerste stuk van 1825, pag. 141, vind ik eene waarneming van Dr. bonorden van Bürde, onder den titel: nut van de Radix Artemisiae in Chorea en Epilepsie. Bij een zwak meisje van 15 jaren, dat de menses nog niet gehad had, ontstonden, na het plotselijk verdwijnen van eene keelziekte, hevige krampen in de handen, die zich weldra door het geheele ligchaam verspreidden, en eindelijk eene volkomene Chorea St. Viti daarstelden, terwijl zij volkomen bij hare kennis bleef. Zij had reeds allerhande geneesmiddelen gebruikt, toen de schrijver geraadpleegd werd. Zestien giften van een drachma Artemisia, en eene spaanschevlieg-pleister in den nek, die eenige dagen open gehouden werd, namen reeds in de eerste zes dagen de krampen weg. Veertien dagen na het ophouden
| |
| |
der krampen kwamen de menses in een' ligten graad te voorschijn, en hierna verloor zij alle sporen dezer ongesteldheid.
Hij had de voortreffelijke uitwerking van dit middel bij twee menschen, die epileptisch waren, gezien: deze gevallen hadden echter niets bijzonder merkwaardigs.
In het Journal van hufeland van October 1825 heeft de Heer burdach ons wederom een nader berigt omtrent de uitwerking der Artemisia in Epilepsie gegeven. Hij maakt hier de aanmerking, dat hij in Berlijn daarvan eene veel gelukkiger uitwerking ondervond, dan hij uit de berigten van elders gewaar werd. Van de twintig zieken, aan welke hij het middel had gegeven, genazen er achttien, terwijl het in andere handen naauwelijks twee van de twintig geholpen had. Hij schrijft dit aan de bereiding van het middel toe. Hij heeft opgemerkt, dat men de uitwerking niet naar de oorzaken, maar naar de tusschenpoozingen en de periodiciteit der aanvallen moet beoordeelen. Het juiste geval, waarin het middel zeker helpt, is, als de tusschenruimten tusschen de accessen zeer kort, en dezelve zeer hevig zijn, zoodat de zieke niet tot bezinning komt. Men geeft den eersten dag twee giften, en vervolgens dagelijks tot den derden dag ééne gift; daarna dient men om den anderen dag eene vrij sterke gift toe. Het maakt geen onderscheid, hoe lang de ziekte geduurd heeft. Er volgt altijd verligting. Onder verscheidene honderd gevallen is het hem niet voorgekomen, dat er meer dan drie accessen daags kwamen. Meestal kwam er een acces 's avonds en 's morgens. Onder deze gedaante komt de ziekte meest bij kinderen van 5 tot 15 jaren voor. Deze accessen komen van onderen op uit de voeten aan (juist wel niet met eene eigenlijke aura Epileptica) en zijn niet zeer hevig. Veelal zijn dezelve met teekenen van wormen vergezeld, ofschoon wormmiddelen daartegen niet veel vermogen hebben. Deze kinderen verdragen de Artemisia zeer goed. De aanvallen worden daarna veel zwakker, en slaan vervolgens eenige dagen over. Men moet dan het middel eenige weken, in klimmende giften, twee- of driemaal 's weeks toedie- | |
| |
nen. In deze gevallen zweeten zij niet zeer sterk.
Men kan dit middel ook tot het 15de jaar gerust geven, al is het eene ontwikkelingsziekte. In latere jaren kwam hem de ziekte onder deze gedaante niet voor. Deze behandeling moest men ondersteunen door laauwe aromatische baden. Het middel werkte minder gunstig bij menschen van 17 tot 25 jaren, bij welke de aanval 's nachts kwam. Het hielp ook weinig, wanneer bij bejaarde mannen de toevallen om de 6, 7 of 8 weken hevig en met een sterk zweet zich vertoonden. Het is een waar specifieum in alle krampachtige toevallen der kinderen. Wanneer de toevallen daarbij hevig waren, voegde hij moschus er bij. Het was zelfs van nut, wanneer er een ligte trap van ontsteking bij plaats had. Bij meisjes van 12 tot 15 jaren, bij welke zich de menses moesten ontwikkelen, komen deze spoedig voor den dag, waarna de Epilepsie ophoudt, zelfs wanneer de menses naderhand wegblijven. Wanneer de ziekte na de ontwikkelingsperiode ontstond, zelfs wanneer de menses onregelmatig waren, deed de Artemisia minder nut.
Hufeland voegt hier in eene noot bij, dat hij in Berlijn twee gevallen van genezing had waargenomen, het eene in het Poliklinisch Instituut, het andere van Dr. schmid, waarin een meisje in de ontwikkelingsperiode door eene enkele gift van dit middel, na een sterk zweet, hetwelk hier noodig schijnt te zijn, volkomen genezen werd.
Wat nu mijne eigene ondervinding betreft, doet het mij leed, dat ik daarvan weinig beslissends zeggen kan. Meestal door buitenlieden van verre geraadpleegd, is men hier zeldzaam in staat, den uitslag gewaar te worden. Ik schreef de Artemisia op de gewone wijze aan twee Epileptici voor, die de ziekte sedert jaren gehad hadden. Deze herstelden beiden na de eerste giften, en raadden het ook aan een' derden, buiten mij, aan, die, zoo als ik van den Apotheker vernam, ook zoude hersteld zijn. Ik heb echter, door den afstand, geene nadere berigten kunnen bekomen. Van twee anderen, die
| |
| |
mij ook meermalen te voren zonder goeden uitslag geraadpleegd hadden, en die ik op hun verzoek het middel gaf, heb ik ook naderhand niets vernomen.
Vóór eenigen tijd raadpleegde men mij over een meisje van 9 jaren, dat drie jaren geleden onverwacht stuipen kreeg aan de regterzijde des ligchaams. Dit duurde, gedurende twee jaren, van tijd tot tijd voort. Vóór een jaar kreeg zij ware epileptische aanvallen, verzeld van eene reutelende ademhaling. Deze accessen duurden niet meer dan een paar minuten, en kwamen vooral des nachts aan. Over dag heeft zij geene stuipen, maar flaauwten. Ik liet haar tot driemalen 's avonds een drachma Artemisia met warm bier gebruiken. Zij geraakte daarvan wel aan het zweeten, maar de accessen werden menigvuldiger en heviger. Over dag werd zij zelfs ongemakkelijk en ongesteld. Uit hare houding, die ik nu eerst konde onderzoeken, kwam het mij voor, dat zij wormen had. Na het vruchteloos gebruik van het conserf van storck, en de verzekering, dat zij reeds vele middelen tegen de wormen vergeefs gebruikt had, raadde ik haar, eemgen tijd alle geneesmiddelen te laten varen. Het kwam mij voor, dat deze ziekte eer eene soort van Catalepsis dan van Epilepsis was.
Ik zal dan nu overgaan, om zoo wel de voor- als nadeelige berigten omtrent het gebruik van dit middel, welke mij zijn toegezonden, mede te deelen, ten einde men een onpartijdig en onbevooroordeeld oordeel over hetzelve zonde kunnen vellen.
(Het vervolg hierna.) |
|