| |
Kort verslag van het beweegbaar panorama, voorstellende de verwoesting van Algiers, eenigen tijd op het Leidsche plein te Amsterdam zijnde te zien geweest.
Bekend zijn de menigvuldige pogingen van onzen tijd, om allerlei belangrijke gezigten, op steden, veldslagen en wat niet al, in diervoege af te teekenen en ons onder het oog te brengen, dat de moeite en kosten der reize, het gevaar of de verlorene gelegenheid daardoor ten volle uitgewonnen, en op de gemakkelijkste wijze aan onze nieuwsgierigheid of onzen smaak voldaan wordt. Vroeger bood dit eigen tijdschrift de gelegenheid aan, om een vaderlandsch kunststuk van dien aard, den slag bij Waterloo voorstellende, naar waarde te doen kennen en boven het maar al te dikwijls voorgetrokkene
| |
| |
buitenlandsche uitblinken. Doch wie aan Waterloo denkt, die denkt ook gereedelijk aan Algiers, als aan twee roemrijke namen voor onze jongste geschiedenis; en men zou zich moeten verwonderen, dat de vertooning van het laatste die van het eerste niet reeds lang had opgevolgd, indien niet gemakkelijk ware in te zien, dat zulks met eigenaardige zwarigheden te worstelen had. De aanval op, en het gedeeltelijk vernielen der stad door de gezamenlijke vloten, eenvoudig afgebeeld, zou slechts weinig ter beschouwinge geven. De rook en stoom van zoo vele vuurmonden, op één punt vereenigd, lieten geen genoegzaam licht, en, zoo dit ook al plaats had, in een zoo eng bestek geene toereikende afwisseling van in het oog loopende en belangrijke tooneelen over, om den aanschouwer te voldoen. Het merkwaardige is hier meer over een' zekeren tijd, niet over een uitgebreid veid verdeeld. Wie wenscht vooreerst de stad, wie de statige vloot, wie vervolgens de gebeurtenis zelve, zoo duidelijk en uitvoerig als dit maar mogelijk is, wie daarna de uitwerkselen, den toestand des vijands, en al het overige, zoo blijde als treurige gevolg, niet voor oogen te hebben? Hiertoe nu heeft het vernuft mede weten te geraken. En is het ook geen Nederlander, die daarop roem draagt, is het de kunstlievende Brit, die vooral geen minder belang bij de Algiersche overwinning, gelijk voormaals bij Waterloo, heeft, - dit mag ons niet terugbouden, onze hulde daaraan te brengen.
Het is ons oogmerk niet, eene breede beschrijving van alles te geven. De Heer laidlaw heeft dit zelf gedaan, in een boekje, dat voor weinige stuivers aan den ingang der tent is te verkrijgen, en waarin niet slechts verslag van het gebeurde, maar ook van de ligging, bevolking en toestand der stad, benevens meerdere zaken, tot het kunststuk betrekkelijk, wordt gedaan. Eene eenvoudige opgave van hetgeen wij zagen zal genoeg zijn.
Het onaanzienlijk gebouw ingekomen, begeeft men zich, hetzij links, langs een' ruwen, vrij steilen trap, naar de achterste of goedkoopste, hetzij regts, bijna gelijkvloers, naar de voorste en aanzienlijkste plaats. Nu ziet men onmiddellijk voor zich eene soort van vierkanten koker, die, bijna zoo wijd en breed als de plaats, waar men zich bevindt, eenigzins schuins schijnt toe te loopen. Aan het einde daarvan, vlak van voren, ligt de stad, aan de zee, van welke men desgelijks een klein deel ziet, met verscheidene vaartuigen
| |
| |
daarop. Deze ligging eener stad, van meer dan honderdduizend inwoners, tegen eenen hoogen berg, als een opgaand halfrond, met witte huizen, torens, paleizen en moskeën, zal elk gereedelijk blijken een aangenaam en treffend gezigt op te leveren. Men vermaakt zich dan ook gaarne in stilte eenigen tijd met deze beschouwing, waartoe de diepe schemering ter plaatse waar men zit, om het helder licht op het tafereel zeive nog des te meer te doen spreken, uit hoofde van meerdere vrijheid en plegtigheid, ook het zijne bijdraagt. Doch nu verheft zich eene stem, die zeer duidelijk en geregeld, als bij wijze van uittreksel uit reeds gemelde boekje, eenig verhaal en aanwijzing doet van het geheel en de deelen, die men voor zich heeft; waarbij wij hem, ten aanzien der bedoelde voorwerpen, doorgaans wel konden volgen, schoon menigerlei zaken natuurlijk te klein of te min schitterend zijn, om onder zoo vele ontdekt en onderscheiden te worden. Het verblijf van den Dei, zijn buitengoed ter zijde, eene vesting aan genen kant der stad, de haven met de schepen, de geweldige batterijen daarvoor en anderen aan de andere zijde, de torens en tempels vallen echter genoegzaam in het oog, en sommige dezer voorwerpen bij volgende tooneelen, of den overgang daartoe, nog duidelijker.
Nadat men, namelijk, dit gezigt volop genoten, en het voornaamste, daartoe betrekkelijk, gehoord heeft, wordt de schilderij langzaam ter zijde geschoven, waarschijnlijk opgerold, zoodat de voorwerpen ter linkerzijde van den aanschouwer meer en meer verdwijnen, terwijl aan de regterhand nieuwe voor den dag komen. Dit gaat meestal zoo stil en gemakkelijk te werk, dat men zich haast niet anders kan verbeelden, of de bewuste koker en wij met denzelven zijn het, die ronddraaijen, terwijl het geziene stilstaat. Dit heeft dan inzonderheid plaats, wanneer het nieuwe werkelijk een vervolg is van het oude; zoo als, waar wij regtsaf wijken, om de vloot te gemoet te gaan; en het doet waarlijk eene gelukkige werking, als wij de schepen nu dadelijk in het oog krijgen: zij schijnen wezenlijk op te zeilen, en in welgeregelde orde tot hun doel voort te gaan. Zoo menigmaal dit echter het geval niet is, bij den overgang b.v. tot een reeds vroeger gedeelte, maar in een later oogenblik en veranderden toestand, zoo als onder of na den slag, zou men liever wenschen, zoo lang door een voorhangsel belet te worden den overgang op te merken.
| |
| |
Wij hebben nu, al zoo gaande weg, laten zien, wat ons hier voornamelijk onder de oogen komt. Belangrijk was voor ons, als daarmede onbekend, het aaumerkelijk verschil van den vorm der Engelsche met dien onzer oorlogsschepen, zoo ontzaggelijk veel hooger van boord inzonderheid. Na dezelve wel opgenomen te hebben, begint de vertooning van den slag, en wel in drie afdeelingen, eerst aan de linkerzijde (van den aanschouwer), dan in het midden, en eindelijk ter regterhand, waardoor zeker het onderscheiden van de gebeurtenissen veel bevorderd wordt; terwijl de Cicerone mede niet nalaat, zoo veel in hem is, het voornaamste te noemen, uit te duiden en als aan te wijzen, van hetgeen hier valt te zien. De Hollanders en hunne daden worden daarbij vooral niet vergeten; hoewel, in de tasereelen zelve, de Engelschen op den voorgrond zijn geplaatst. De arme Algierijnen alleen staan nu en dan aan ligten spot bloot; en het is, voor hem, die het Panorama meer dan eens beziet, waarlijk potsig, den goeden man deze aardigheden telkens weêr op geheel onveranderden toon te hooren herhalen. Men kan ligt nagaan, dat dit een vreesselijk tooneel is, hetgeen echter natuurlijk, en gelukkig! de meeste kleine bijzonderheden, vooral in de stad, niet duidelijk laat onderscheiden. Genoeg, indien men ten naastenbij zoo veel ziet, als men, werkelijk in de nabijheid des gevechts geweest zijnde, zou hebben opgemerkt; met uitzondering, het is waar, van eigenlijk leven en gewoel, hetwelk echter de kunst, gelijk wij weten, tamelijk misleidend weet na te bootsen. Geen der minst belangrijke tafereelen is het allerlaatste - de dag na den slag. De verwoesting doet zich nu duidelijk aan ons kennen. Men vergelijkt in zijne gedachten, wat men allereerst zag, met dezelfde voorwerpen in dezen veranderden toestand. Daarenboven heeft dit gedeelte eene bijzondere duidelijkheid en natuurlijkheid; het is of alles naderbij, in volkomene
levensgrootte onmiddellijk voor ons is, en ik geloof niet te dwalen, zoo ik uitnemende verdienste van schilderwerk aan dit deel toeken, van hetwelk inzonderheid de batterij der moelje met den vuurtoren, als op den voorgrond geplaatst, vooral niet het minst beteekent.
Het geheel doet ons van het gewigt der onderneming waarlijk geen gering denkbeeld vormen. Hagchelijk was zij buiten tegenspraak, bloedig en glorierijk. De verloste slaven, die ons bij het laatste bedrijf tevens voor het oog komen,
| |
| |
doen inzonderheid aan het heugelijke der duurgekochte overwinning denken. En gewis, niemand scheidt van de aanschouwing, zonder getroffen, vol gedachten en tevreden te zijn over het uur, zoo waarlijk leerzaam en aangenaam doorgebragt.
Bij dit voorname stuk is naderhand nog een ander gevoegd, dat wel van minder algemeen belang, maar toch aandoenlijk, en, wat de vertooning aangaat, treffend en bijzonder genoeg is, om de aandacht te boeijen. Het is het vergaan van het Engelsche oorlogsschip Kent, door brand, in volle zee, met storm. Eerst ziet men het, door de baren geslingerd, terwijl de vlam reeds uitslaat en de angstige schepelingen door elkander woelen. Bestemd om troepen naar Indië te brengen, had het eenige honderden menschen, en daaronder vele vrouwen, aan boord. Bij de tweede voorstelling heeft een schip hen ontdekt, en men is bezig, de bevolking, bij beurten, in vijf groote booten te ontschepen en naar het andere vaartuig over te brengen. Dit is een belangrijk, in zijne soort schoon en vooral roerend gezigt. Het rood der krijgslieden, het wit der halfgekleede vrouwen, het bonte en opzigtige, opeengehoopt en dansend op de onstuimige golven, bij het licht van den brand in den zwarten nacht! Eindelijk volgt eene derde vertooning. Nog vijfenzeventig man zijn achtergebleven. Nu vat het kruid vuur. Het gansche bovenste gedeelte van he schip springt in de lucht. Alles drijft door elkander rondom den nog brandenden bodem; ook de menschen, van welke zich een zestiental op den grooten mast ophouden. Men heeft hen prijs gegeven. Maar gelukkig komt een ander vaartuig langs dezen weg, op het licht aan, hun te hulp, en veertien bergen het leven. - Ware het niet, dat licht en duister hier in zoo geweldige tegenstelling moesten gedacht worden, wij zouden aanmerken, dat de schildering, vooral der zee, wat hard is. |
|