Verregaande ijdelheid van mevrouw De Genlis, bij hare ontmoeting van dr. Gall.
(Uit hare Mémoires.)
- De Prinses de bauffremont kwam mij, op zekeren morgen, afhalen, om een bezoek af te leggen bij de Hertogin de courlande. (?) Ik vond aldaar een uitgelezen, vrij talrijk gezelschap, en, toen ik opstond om te vertrekken, hield men mij terug, elkander geheimzinnig in het oor sluisterende: ‘Zij moet het mede bijwonen.’ Te vergeefs poogde ik eenige inlichting te verkrijgen; en, toen, na verloop van een kwartier uurs, een kamerknecht verscheen, zeggende: ‘Alles is gereed,’ verbeeldde ik mij, dat er een of ander klein feest bereid was, waarvan men wilde, dat ik getuige zoude zijn. Allen stouden op, en de Hertogin geleidde ons naar de zaal. Ik had mij voorbereid op een bevallig tooneel, en stond alzoo niet weinig verbaasd over hetgeen zich aan mijn oog vertoonde. In het midden des vertreks was eene tafel, en nevens dezelve een lang in het zwart gekleed man van een streng voorkomen. Men doet mij nader treden; en wat aanschouw ik! eene tafel, geheel bedekt met doodshoofden. Het was gall, die eene les over de Schedelleer zoude houden. Men zeide hem niet, wie ik was, en hij ving aan: de les kwam mij belangrijk voor, en ik was zeer voldaan; bij gevolg ben ik niet van meening, dat dit stelsel tot het Materialismus leidt. Gall wil alleen door daadzaken bewijzen, dat wij geboren worden met verschillende vatbaar- en geneigdheden; maar hij voegt er steeds bij, dat zedekunde en Godsdienst dezelve kunnen wijzigen, verbeteren, of volmaken; hierin is niets nieuws, of hetgeen betwistbaar is, ten zij de proeven en teekenen, wel-