Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijdrage ter bevestiging van het nut der tempons bij vóórkomende placenta.
| |
[pagina 12]
| |
dewijl bij dezelve de ontwikkeling van het kind, in de plaats zijner ontkieming, met geene mogelijkheid door de natuur voleindigd kan worden, zonder dat, door de veranderingen, welke de uterus hierbij ondergaan moet, bloedstortingen ontstaan moeten, even gevaarlijk voor het leven van moeder en kind, als voor den Verloskundigen, wat gardien hiertegen ook moge zeggen, moeijelijk om te voorzien, of bij tijds te voorkomen. Het is waar, de bloedstortingen zijn bij deze zwangerheid zelden zeer gevaarlijk in derzelver eerste verschijning, en houden weldra van zelve geheel op; doch, eens plaats gegrepen hebbende, vertoonen zij zich daarna, spoediger of minder spoedig, naar de bijzondere oorspronkelijke gesteldheid der tot de zwangerheid betrekking hebbende deelen van moeder en kind, wederom, op het onverwachtst, met meer geweld en meer hevigheid, dan de voorgaande, en gaan alzoo bij herhaling voort tot aan het einde der zwangerheid. In de meeste gevallen kan dit einde niet afgewacht worden, wil men de zwangere niet blootstellen van, op het onverwachtst, in eene, de vorige in hevigheid verre overtreffende, bloedstorting te bezwijken. In enkele gevallen, echter, is de zwangere zoo gelukkig, om, door eenen zamenloop van gunstige omstandigheden, dit gewenscht einde van hare zwangerheid te bereiken. Dan het gevaar is daarom voor haar niet verminderd, om, ook nu nog, onder de eerste pogingen der natuur tot de uitdrijving van het thans volkomen ontwikkeld kind, haar leven te gelijk met haar bloed te verliezen. Men beschouwe slechts met een vlugtig oog de vereischten tot eene natuurlijke, regelmatige verlossing bij de vrouw; sla de veranderingen gade, welke hare deelen, voornamelijk het orificium et collum uteri, hierbij ondergaan moeten; en passe het opgemerkte op de onderhavige zwangerheid toe; dan ziet men dadelijk, dat de tot den doorgang van het kind noodige verwijding van het orificium et collum uteri met geene mogelijkheid hier plaats kan grijpen, zonder dat, bij elke natuurlijke aanwending van kracht tot de verwijding van deze deelen, de placenta voor een gedeel- | |
[pagina 13]
| |
te, geëvenredigd aan de verkregene verwijding, losgaat van de plaats harer inplanting, en aldaar, te gelijk met de bloedvaten, welke de gemeenschap tusschen haar en den uterus onderhouden, afgescheurd wordt; ten gevolge van welke afscheuring dan ook het, nu door niets meer tegengehouden wordende, bloed uit de opene en op dien tijd zoo zeer verwijde vaten van den uterus oogenblikkelijk wegstroomt, en zulks bij herhaling voortgaat te doen, in eene zoo veel te grootere hoeveelheid en vermeerderde snelheid, hoe meer de ontsluiting van het orificium uteri toeneemt, en hoe volkomener de placenta hetzelve bedekt heeft, tot dat de barende, komt men haar niet te hulp, aan het aanmerkelijk bloedverlies, of bezwijkt, eer de verlossing geëindigd is, of daarna aan de gevolgen omkomt. De oorzaak des gevaars dus hier gelegen zijnde in de plaatselijke gesteldheid sommiger deelen, die tot de zwangerheid betrekking hebben, moest ook plaatselijk bestreden worden, te meer, daar, buiten de geheele inkrimping en zamentrekking van den zwangeren uterus, wier vermogen tegen soortgelijke bloedvloeijingen, vóór of na de geboorte van het kind ontstaan, door de ondervinding meer dan eens bevestigd was geworden, geen inwendig middel, hoe kunstig ook zamengesteld en hoe vindingrijk ook uitgedacht, hier iets vermag. Natuurlijk was het dan ook, dat de spoedige ontlediging van den uterus, voor de vroegere Verloskundigen, welke met de ware natuur van dit gebrek minder bekend waren, het einde hunner wenschen was, en zij dus spoedig op het denkbeeld kwamen, van zulks het best te zullen bereiken door eene zoo snel mogelijk uitgevoerde kunstmatige keering van het kind op de voeten, en de oogenblikkelijk daarop volgende voleindiging der verlossing, om, zoo doende, door de tegenwoordigheid van het ligchaam des kinds, bij deszelfs gang door het bekken, en de hieruit voortspruitende drukking van hetzelve tegen de bloedende deelen der moeder, niet alleen onder de verlossing de geweldige bloedstortingen te voorkomen, welke, zoo als wij gezien hebben, hier | |
[pagina 14]
| |
anders, bij elke toenemende verwijding van het orificium uteri, hoe langer zoo meer toenemen, maar om ook, na de verlossing van het kind, zich tegen alle gevaar voor herhaling van bloedstorting te verzekeren, door de natuurlijke inkrimping van den uterus, en de hierop volgende geheele uitdrijving van de placenta. Maar vreemd is het, dat dit middel, gedurende eenen zoo langen tijd, door bijna alle Verloskundigen van eenigen naam, voor het krachtigste en werkzaamste gehouden en aangeraden is geworden, 't welk wij, tegen deze voor het leven van de barende zoo gevaarlijke bloedstortingen, in de kunst bezitten, en dat mannen als baudelocque, plenck, froriep, stein, martens, siebold, salomon en osiander (om van de overigen niet te spreken) steeds voortgaan met ons, allen als het ware uit éénen mond, tot dit middel te verwijzen, als tot de mogelijke redding, ten minste van de moeder, het eenigste aanwendbare, niettegenstaande de dagelijksche ondervinding niet ophoudt met ons, bij elke gelegenheid, van de doodelijkheid dezer bewerking, door de menigte van derzelver slagtoffers, zoo droevig te overtuigen. Maar vooral vreemd is het, dat heden ten dage nog, zoo hier als elders, deze aan de bedoeling (het behoud namelijk van vrouw en kind) zoo weinig beantwoordende handelwijze bijna algemeen opgevolgd blijft, ofschoon, reeds bij den aanvang dezer eeuw, een gardien te Parijs, een wigand te Hamburg pogingen aangewend hebben, om de oogen der Verloskundigen voor het schadelijke en onberedeneerde van hun gedrag in dezen te openen, en beiden een middel aangeraden hebben, dat, eenvoudiger en gemakkelijker aan te wenden, dezelfde voordeelen belooft, zonder in de gebreken en doodelijkheid te deelen van het tot nu toe aangewende. Het was vooral wigand, deze voortreffelijke en der kunst te vroeg ontrukte naauwkeurige waarnemer der scheppende natuur, die het eerst op het denkbeeld kwam, om, in dezen gevaarvollen toestand, de bloedstorting te stuiten, zonder genoodzaakt te zijn, zijne toevlugt te ne- | |
[pagina 15]
| |
men tot eene geweldige kunstverlossing door de keering op de voeten, en die tot dit einde het gebruik der tempons met kracht van redenen aanprees, en door het getuigenis der ondervinding bevestigde. En inderdaad, wanneer wij nu met een aandachtig oog, bij eene vóórkomende placenta, de behandelingswijze van wigand nagaanGa naar voetnoot(*), derzelver bedoeling naauwkeurig beschouwen, en beide vergelijken met de werking en de bedoeling van de overhaastige keering op de voeten in gelijke ongelukkige omstandigheden, dan kan het niet missen, of het voordeel moet aan de zijde van wigand zijn, en, bij zijne wijze van handelen, oneindig meer vrouwen gered en kinderen behouden blijven, dan bij de tot nu toe zoo algemeen gevolgde overhaastige verlossing door de keering. Deze keering immers wordt ondernomen, om den uterus dadelijk te ontledigen, ten einde hij zich zamentrekke en de bloedstorting bedwinge; doch wordt ondernomen en uitgevoerd, vóór dat de deelen der barende de noodige verslapping en verwijding ondergaan hebben tot doorlating van het kind, vóór dat de uterus zelf behoorlijk in werking is, en onverschillig, hoe het kind zich voor mogt doen. Welk een geweld moet nu hierbij de vagina, en vooral het orificium uteri, niet ondergaan! Wat uitgestrekte bewegingen moet het ligchaam des kinds niet volbrengen, om, gesteld het ligge met het hoofd vóór, zoo als gewoonlijk plaats heeft, met de voeten vóór te komen! Welk gevaar moet het, bij deze bewegingen van zijn ligchaam, niet loopen! Waaraan staat de navelstreng, onder dezelve, al niet bloot! En, keere men het kind al gelukkiglijk om, hoe zal deszelfs hoofd niet teruggehouden worden door het niet genoegzaam verwijd noch verslapt orificium uteri! Welke nadeelige uitwerking zullen nu de geweldige trekkingen, welke men thans wel genoodzaakt is aan het reeds geboren gedeelte des ligchaams van het | |
[pagina 16]
| |
kind uit te oefenen, niet hebben op den zamenhang van deszelfs halswervelen! Waar stelt dit lange oponthoud des hoofds na de geboorte van het ligchaam, en deze geweldige pogingen ter bespoediging der verlossing, het kind al niet aan bloot! En eindelijk, hoe veel bloeds zal de reeds min of meer verzwakte vrouw nog niet verliezen, eer men het orificium uteri voldoende kunstmatig verwijd zal hebben, om met de hand door te kunnen gaan, ten einde de voeten te zoeken, dezelve aan te vatten, en de keering te volbrengen! - Geen dezer gebreken ontmoet men, of in de handelwijze, of in de bedoeling van wigand. Het gevaar ligt immers, bij deze omstandigheid, alleen in de bloedstorting: wel nu! het is ook deze, die wigand tracht te stuiten, of te voorkomen, en zulks door het eenvoudigste middel (de onmiddellijke drukking op het opene vat), dat de kunst oplevert. Niets wordt, bij de aanwending van dit middel, beleedigd; de opengeretene, en bij voortgang van den arbeid nog verder open te rijtene, vaten van den uterus worden alléén en doelmatig gedrukt, en de uitvloeijing des bloeds oogenblikkelijk belet; geene tegennatuurlijke verlossing, ten minste vóór den tijd, is, in de meeste gevallen, noodig; de natuur kan nu regelmatig blijven voortwerken, en de deelen, tot doorlating van het kind, toebereiden; het kind ondergaat geen het minste geweld; het komt, door de werking der natuur alleen, te voorschijn, en, met deszelfs geboorte, is het dringendste gevaar geweken. Voeg hierbij, dat het kind nu, met het hoofd vóór, den weg tot zijne geboorte door kunnende blijven trekken, op de natuurlijkste en onschadelijkste wijze de wereld meestentijd intreedt; terwijl die op de voeten, zelfs onder de gunstigste omstandigheden plaats grijpende, voor hetzelve zoo gevaarlijk is, dat ten minste een zevende deel der kinderen er altijd onder bezwijkt. Wie zal dan de verzekering van wigand in twijfel trekken, wanneer hij ons, in zijne Geboorte van den Mensch, betuigt, dat hij, in al dien tijd, (zijnde verscheidene jaren) gedurende welken hij, bij eene vóórkomende placenta, zich op deze wijze gedragen had, | |
[pagina 17]
| |
noch vrouw, noch kind ooit verder verloren heeft; terwijl zelfs ook het kraambed daarna, bij de meeste, regelmatig afliep? En wanneer men, nog korteling, deze getuigenissen ook, ten opzigte van zichzelven, door eenen penker, Heelmeester te Jungbunzlau, hoort herhalen, als die insgelijks verzekert, deze handelwijze (ofschoon geen woord van wigand sprekende) reeds sedert 1815 gevolgd te hebben, en altijd met het gelukkigste gevolgGa naar voetnoot(*); wie zal dan nu langer aan de meerdere nuttigheid van deze methode, boven de keering en de overhaastige voleindiging der verlossing, twijfelen? Wie zal niet aangespoord worden, zoo hij ten minste het welzijn van het menschdom meer ter harte neemt, dan eene, voor den waren Verloskundigen, belagchelijke (gave God, dat het altijd slechts alleen belagchelijk ware!) zwetserij van beter weten en grootere geoefendheid in het uitvoeren van kunstverlossingen, in zijne verbeelding heel dikwijls slechts alleen noodzakelijk, en ten verderve van vrouw en kind niet zelden dan a gewend wordende; zoodat men, nog heden ten dage, met de beroemdste en meest geoefende Verloskundigen van alle landen twijfelen moet, of, door het nog zoo algemeen heerschend misbruik der kunst, het zij met de met tang of hefboom gewapende hand, het zij zonder dezelve, de Verloskunde meer heil dan ellende aan het menschdom aanbrengt; - wie zal niet aangespoord worden, zeg ik, om het verhandelde nader te onderzoeken, en om deze nieuwe methode, bij voorkomende gelegenheden, aanstonds te beproeven? Wij, ten minste, hebben niet geaarzeld, om haar, zoodra zij te onzer kennisse gekomen was, dadelijk, bij de eerste gelegenheid, welke zich daartoe aanbood, aan te wenden, en kunnen nu ook door eigene ondervinding, hoezeer de bedoeling van wigand niet in allen deele hebbende kunnen bereiken, van de voorkeur getuigen, welke deze handelwijze, in de bedoelde gevallen, boven de keering verdient; zoo als uit de | |
[pagina 18]
| |
volgende waarneming, welke wij den Verloskundigen, ter nadere overweging, hier aanbieden, moge blijken. (Het vervolg hierna.) |
|