Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leven, de Gevoelens en Lotgevallen van William Penn, beroemd Kwaker, en Stichter van Pennsylvaniën; uit echte bronnen verzameld, door H. van Lil, Predikant te Schalkwijk en het Goy, (later te Maasdam.) II Deelen. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zoon. 1820 en 1825. In gr. 8vo. Te zamen 710 bl. f 5-50.Schoon het eerste deel van dit werk in 1820, het tweede vijf jaren later in het licht verscheen, hebben wij met onze aankondiging uitstel genomen tot de voltrekking der uitgave, en zullen nu van het geheel aan onze Lezers in ééns verslag doen. Liever zelfs wenschten wij, dat, in stede van het uitvoerige stuk, welk voor ons ligt, eene bondige, maar door dezen of genen welsprekenden Redenaar keurig uitgevoerde Lofrede ons aan den voortreffelijken william penn en diens uitstekende verdiensten had herinnerd. Even weinig toch als omtrent den menschlievenden howard, laat zich terstond gevoelen, zou het aan stoffe ontbreken, om den invloed van | |
[pagina 639]
| |
dat Christelijk beginsel op penn met eene warme geestdrift te schetsen, of om een tafereel op te hangen van het leven diens waarlijk grooten mans, wiens stille en nederige deugd met herhaalde vervolging, wreede miskenning en bitteren laster te worstelen had, maar ook wiens vroomheid en godsvrucht den zoeten wellust ondervinden mogt, van in een ander Werelddeel Geloofsgenooten te veiligen, aldaar eene nieuwe Maatschappij aan te leggen, een geheel Volk door eene wijze en Christelijke Wetgeving gelukkig te helpen maken, en ter beschaving van wilde Amerikaansche Natiën daarenboven het allereerste weldadig voorbeeld te hebben daargesteld. Inderdaad, terwijl wij, te midden der woelingen van het Jezuitismus en Despotismus elders in Europa, het zeldzame voorregt genieten van ons te mogen verblijden, in Neêrlands Koning eenen Vorst te bezitten, die eveneens als penn, godsdienstige en burgerlijke Vrijheid op hoogen prijs stelt en handhaaft, baart het bij ons opmerking, dat, onder onze Dichters of Redenaars, niemand den onsterfelijken roem alsnog verbreid heeft des waardigen mans, wiens meest voortreffelijke verdiensten als 't ware van den Troon op Nederland afstralen, ja wiens naam in dankbare geheugenis blijven zal, wanneer een filips II, een cromwell, een napoleon vergeten zullen zijn in latere eeuwen. Men verschoone dezen uitstap, of, zoo men wil, vervoering. Zij getuige van onze hoogachting en hulde aan de nagedachtenis van hem, wiens Leven, Gevoelens en Lotgevallen wij hier geboekt vinden in een tweetal deelen. Zij waarborge ons tevens tegen alle onregtmatige verdenking, alsof wij, de uitvoerigheid van dit werk afkeurende, en over hetzelve eene en andere aanmerking voordragende, niet doordrongen waren van eerbied en de meeste belangstelling in hem, die het onderwerp is van dit geschrift. Eene Levensgeschiedenis van penn, vóór ruim honderd jaren in het naburig Engeland afgetreden van deze wereld, en reeds bekend en hoogelijk vermaard geworden | |
[pagina 640]
| |
bij onze voorzaten in de verloopene eeuwe, was, zoo wij meenen, geene behoefte meer voor het beschaafd en geletterd Nederland. Eene breede voordragt, met name van de godsdienstige gevoelens des Kwakers, die een sieraad geweest is bij zijne gezindte en van zijne eeuw, was, wij erkennen zulks, wel een vereischte bij den vorm, dien men aan dit opstel geven wilde, maar zal toch, vreezen wij, thans aan sommigen minder behagen. Ook bedriegen wij ons zeer, of men zal, in deze boekdeelen, hier veel duisters, daar menigerlei herhaling aantreffen van hetgene penn, op verschillende tijden en omstandigheden, nagenoeg in een' en denzelfden geest, of mystieken zin, geschreven heeft. Trouwens, waarom die nagenoeg onder ons vergetene stellingen en overdrevene begrippen der Kwakers alzoo op nieuw ter bane gebragt? daar Nederland wel het Christelijke der beginselen en de opregte deugd in den Stichter van Pennsylvaniën hoogschat, maar tevens 's mans dwalingen en zonderlinge misvattingen, wegens het waarachtige licht en de woorden des heils, voorlang heeft leeren kennen en daartegen gewaarschuwd is. Dan, hoe het hiermede zijn moge, en hoedanigen opgang dit geschrift maken zal in ons Vaderland, blijve der ondervinding aanbevolen. Wij vermeenen slechts daartegen minbedachte Lezers te moeten waarschuwen, dat zij niet door de schoonheid en uitnemendheid van het voorbeeld, of door de voortreffelijkheid des harten en der zedeleere van penn, zich verleiden laten tot het besluit, dat hij, die waarheid minde, ook immer waarheid vond, of in het toetsen derzelve steeds meer aan de uitspraak van gezond verstand, dan wel van een verbijsterd oordeel gehoor gaf, en altoos vrij te pleiten is van een vermeend licht aangezien te hebben voor den helderen glans des Evangelies. Voor het overige, en in weerwil van de geopperde bedenkingen, zijn wij verre af, van aan dit werk en den arbeid van den Eerw. van lil deszelfs verdienste en onzen dank te ontzeggen. Aan volledigheid van narigten ontbreekt het in dezen voorzeker niet; en wij stem- | |
[pagina 641]
| |
men volmondig toe, dat hier een aantal keurige plaatsen en gezegden voorkomt uit de oorspronkelijke opstellen en schriften van penn, elders, voor het minst in onze moedersprake, te vergeefs gezocht. Aan zulken alzoo, wien het aan andere hulpmiddelen ontbreekt, moge dit werk dien grooten man leeren kennen in zijne denkwijze, lotgevallen en handelingen. Dit lost ons tevens de woorden van den titel op, die wij eerst met bevreemding lazen: uit echte bronnen verzameld, en waarmede gewis de Eerw. van lil niet bedoeld heeft, den waan in te boezemen, als wierd door hem een oorspronkelijk werk geleverd. Zonderling, echter, blijft ons het duister, door onzen Landgenoot verspreid over zijne bewerking van het boek. In het Iste deel bewaart hij, gelijk uit de Voorrede schijnt te blijken, eenigzins met opzet, dat geheim; en verre in het IIde, op bl. 322, 379 en 425, vinden wij eerst eenen wenk, dat veel ontleend is geworden uit the Memoirs of the Life of w. penn, door clarkson. Wij hebben intusschen dit nieuwere of herdrukte Engelsche werk niet ter hand, om te beslissen, in hoeverre het onze voor eene vertaling van die Gedenkschriften van clarkson te houden zij, of waar zijn Eerw. uit andere en, gelijk wij vertrouwen, echte bronnen geput hebbe. Of men al verder de lijst der gedrukte werken van penn, waarop D. I, bl. 92, en elders, gewezen wordt, bij nader beraad, dan wel onbedachtelijk, heeft achterwege gelaten, is blijkbaar van minder aanbelang, maar voor ons even raadselachtig. Wij vinden nogtans in dit boek, en ook bij chaufrpiéGa naar voetnoot(*), vele doorslaande bewijzen, hoe onvermoeid en tot zijn einde toe die groote en verdraagzame Christen met alle bescheidenheid werkzaam was in het verdedigen en voordragen van zijne godsdienstige gevoelens, in het bepleiten van den zaak zijner vervolgde Gezindte, gelijk mede in het ontwerpen van wetten en verordeningen voor Pennsylvaniën, die nog tot een' voornamen grondslag | |
[pagina 642]
| |
dienen van het staatsgebouw en de zeden in het Noord-Amerikaansch gewest, naar zijnen naam genoemd. Wij willen de pen niet nederleggen, zonder uit dit werk, ter aanduiding der beminnelijke gezindheid van penn, eene enkele hem vereerende plaats over te nemen. Bezwaarlijk viel het ons, daar zoo vele verhevene trekken door ons waren opgemerkt, uit dezelve eene keuze te doen. Men vergenoege zich met dit gedeelte, overgenomen uit eenen brief van den beroemden Kwaker: (D. II, bl. 186 enz.) ‘Laat ons niet denken, dat de Godsdienst een twistziek iets is, of dat christus gekomen is, alleen om ons tot goede redetwisters te maken, daar Hij bijzonder hiertoe is verschenen, opdat wij goede belevers zouden zijn van het goede, dat Hij ons leerde. Opregtheid voorwaar is meer waardig, dan groote bevatting en doorzigt; liefde is het, die, in den Christelijken Godsdienst, met regt den boventoon slaat, en gelukkig zoude ons Christendom altijd wezen, indien daar, waar de eenheid van gevoelens eindigt, de liefde Gods begon; terwijl nu, integendeel, de opschorting dier eenheid in denkwijze door haat en kwaadsprekendheid meestal gevolgd wordt. Juist deze liefde, geloof ik zeker, is het redmiddel, dat God voor ons bedacht heeft, om deze onze verschillen te matigen, en dezelven, voor de maatschappij, het minste schadelijk te maken: reden, waarom ik betuige, dat ik de andersdenkenden niet te vuur en te zwaard vervolgen kan. Onze oneenigheid ligt in ons vermoeden of geloof van eenige zaken; en, had nu de algemeene vijand van het menschdom geene magt over onze aandoeningen en driften, dan zoude dat onderling ongenoegen niet bevonden worden, voor de liefde en den vrede, in onze burgerlijke maatschappij, zulk een kanker te wezen, als dat nu waarlijk is. De man toch, die zijne verschillen met den naasten, omtrent de dingen van een ander leven, de grenzen laat overschrijden, welke de redelijkheid voorschrijft, is, juist wegens dit zijn gevoelen, al is dat dan ook het verkieslijkst, de slechtste van beiden. Men geeft er inderdaad, | |
[pagina 643]
| |
onder de Christenen, te weinig acht op, dat men de waarheid kan bezitten in onregtvaardigheid, dat men regtzinnig wezen kan, zonder echter te weten, door welk eenen geest men gedreven wordt. Zoo was het eens met de Apostelen van onzen Heer: zij geloofden in Hem, maar lieten daarbij eenen verkeerden ijver den meester spelen over hun verstand; en deze hunne onverantwoordelijke verbittering werkte de groote bedoeling tegen, waartoe de Zaligmaker gekomen was, de liefde namelijk. De menschen kunnen, om de zaak van God, tegen elkander verbitterd zijn, ja wel eens elkander vermoorden. Christus heeft dat gezegd, en veel te velen hebben dat gedaan. Maar welke Christenen moeten toch zoodanige lieden zijn, die haat kunnen oefenen in den naam van Hem, die ons bidt, dat wij elkander zullen liefhebben; en den naasten berooven van het leven, voor de zaak van Hem, die den doodslag verbiedt, en de liefde, zelfs tot onze vijanden, wil uitgestrekt hebben!’ Wanneer wij, D. I bl. 153, van een Presbyteriaansch Leeraar in Nederland gewaagd vinden, en aldaar, op bl. 159, galenus abrahams de vader der Sociniaansche Doopsgezinden genoemd wordt, dan weten wij niet, waaraan vooral die laatste, welligt gezochte, vergissing zij toe te schrijven, maar achten dezelve der kritiek onwaardig. - Behalve het uitvoeriger in dit veelbevattend werk, heeft men een kort en keurig overzigt van het leven, de gevoelens en lotgevallen van penn bij chaufepié, ter aangehaalde plaatse. |
|