zal zich nog meer verwonderen, dat die gesprekken voorkomen als gehouden tusschen eene bejaarde Dame en eene jonge Juffer, en misschien nog meer, dat het boek door eene vrouw, Mevr. marcet, geschreven is. Hoewel dit laatste althans op den titel niet onvermeld behoorde gelaten te zijn, gissen wij de reden denkelijk niet te vergeefs, als wij vermoeden, dat het om het onthaal des boeks geschied zij; en wij ontveinzen in geenen deele, dat het ons veel beter nog zoude behaagd hebben, een handboek over de Staatshuishoudkunde van eenen man, als Prof. tydeman zelf is, te ontvangen, dan deze Dames-conversatie door eene Engelsche vrouw. Wij hebben allen eerbied en niet slechts toegevendheid voor den rang en de regten der vrouw; wij weten, wat Mevr. de genlis, vóór 15 jaren, geschreven heeft, ten bewijze der volkomene natuurlijke gelijkheid van beide seksen in aanleg en geestvermogens; maar zoo lang wij haar niet toestemmen, dat de huisselijke bezigheid slechts één uur dagelijks aan de vrouw en moeder behoeft te kosten, laten wij het regt der vrouw tot het uitgeven van allerlei geschriften, dat zij haar toewijst, niet gelden, en verliezen daardoor niets van de achting onzer Nederlandsche Dames. Wij zeggen ‘van allerlei geschriften,’ en de lezer verstaat ons, die gaarne met ons de bloemen en vruchten plukt, welke het geoefend verstand, het teeder gevoel en de zuivere smaak van onze petronella moens, Mevr. van meerten ezv., om geene andere te noemen, het publiek aanbieden. Doch (en elk zijn smaak!) eene systematische wetenschap, om het even of zij theologische Polemick of Staatsoeconomie betreft, behoort niet tot het vak der vrouw, zoo min als de borduurnaald in de hand onzer Regenten of Professoren.
Hoewel nu, naar ons oordeel, althans naar ons gevoel, Mevr. marcet getreden zij buiten den vrouwelijken kring, hetgeen elk, die gelijk gevoel bezit, ons zal toestemmen, vooral wanneer hij de voorname hoofdzaken, in dit boek behandeld, verneemt, is het tevens waar, dat zij een voortreffelijk werk heeft geleverd. Zeer