dedeelen; zij komt hierop neêr: De vriend was op zekeren Zondag zeer vroeg ter kerk gegaan: hij vond reeds een groot aantal menschen vergaderd: mannen en vrouwen zaten afzonderlijk, de mannen met het hoofd ontbloot. Bij allen, ook die later inkwamen, heerschte de diepste stilte. Toen trad de Voorzanger op: het gezang, dat hij aanwees, werd, bij afwisseling, door een koor van weeskinderen en door de gemeente gezongen; de uitvoering was zacht, liefelijk, eenparig en harmonisch. Onder dit gezang trad de prediker op. Na zijn votum deed hij lezen; en dit geschiedde met verstandige onderscheiding, zonder eenige gemaaktheid, deftig en stichtelijk. Nu volgde het kort gebed om zegen, zoo wel over het gelezene, als over het voorstel, dat volgen zou Wederom gezang. Daarop eene leerrede over een vrij aanmerkelijk gedeelte des Bijbels. Nog eens werd er gezongen, waarbij men de aalmoezen inzamelde. Daarop volgde de toepassing, en eindelijk een roerende nazang. - Om half tien was de leeraar opgetreden, en even na elf ure alles geeindigd.
Het verwondert ons niet, dat de Rotterdamsche vriend bijzonder voldaan en gesticht was; wij zouden dit met hem geweest zijn, alhoewel zoo iets ons niet zoo geheel nieuw en vreemd is, vooral wat de kortheid van den tijd en het afwisselende van Eer- en Leer-dienst betreft. Dan, te Rotterdam, waar men zegt, dat noch de opwekkingen der vroegere, zelfs der Dordrechtsche Synode, noch die der tegenwoordige, ter behoorlijke inkorting der leerrede, eenige uitwerking deden, en waar de lucht te dezen bijzonder besmettend moet zijn, moest zulk eene doelmatig ingerigte en korte Godsdienstoefening eene bijzondere werking doen.