men in Duitschland koppen en draperiën schilderde, weinig meerdere uitvoerigheid en versmelting der tinten vereischte, dan vier eeuwen later de achtergrond zelf,’ p. 27. Wederleggingen, op zulke uitvlugten gebouwd, hebben, in het oog eener gezonde oordeelkunde, weinig waarde. Ook de voorschriften van cennini, die vier eeuwen later leefde, bepalen zich, zegt men hier, alleen tot vlakke gronden, en dan nog maar tot enkele kleuren. Gaarne hadden wij gezien, dat puccini zich hier niet enkel op het gezag van vasari beroepen, maar ons liever de woorden zelve van cennini, die thans door tambrone is uitgegeven, had medegedeeld; dan zou men den twist zekerder kunnen beslechten: maar ook wij zijn niet in de gelegenheid om deze gaping aan te vullen, en moeten dus nog op nadere inlichtingen wachten. Ons schijnt derhalve, ook na de lezing van het eerste gedeelte dezer Verhandeling, de twijfeling, omtrent het al of niet vroeger bestaan van met olieverw geschilderde stukken, nog niet opgeheven. In het tweede gedeelte gaat men over tot het mededeelen van berigten omtrent antonello van messina, die bij van eyck deze kunst zoude hebben aangeleerd, en dezelve vervolgens in Italië verspreid; en, daar er ook in dit opzigt tijdrekenkundige zwarigheden van belang bestonden, zoekt men dezelve door verklaringen en tekstverbeteringen uit den weg te ruimen. Ook hier zoude nog al stof tot gegronde tegenspraak te vinden zijn; maar het is noch onze zaak, noch hier de gepaste plaats, om in dit duistere geschilpunt te treden. Inmiddels verheugen wij ons over de verschijning van dit belangrijk werkje. Alleen door in elkander sluitende onderzoekingen, in Italië, Duitschland en de Nederlanden te werk gesteld, kan de belangrijke vraag, over welke hier gehandeld is, worden opgelost; en, wanneer dit op dezelfde grondige en
onpartijdige wijs, als over het algemeen in dit stukje, gedaan wordt, zal men wel eindelijk tot eene zekere slotsom geraken, al ware het dan ook deze, dat, gelijk van zoo vele andere nuttige uitvindingen, zoo ook van die der olieschildering, de eerste oorsprong in het duister begraven ligt.