Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 488]
| |
Het Hart van Mid-Lothian, of de Gevangenis van Edenburg. IIIde Deel Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1825. In gr. 8vo. 354 Bl. f 3-:De lezer, die zeker groot belang stelt in het lot van effie deans, ziet hier, dat en op welk eene wijze het harer beminnelijke zuster gelukte, haar te redden van het schavot en de doodstraf. Zij ontsnapt echter weldra haren vader, en raakt met haren verleider naar het vasteland, waar zij de noodige beschaving ontvangt, en, na weinige jaren met hem gehuwd, als eene aanzienlijke Dame in Engeland, weder eens in Schotland, terugkomt, en in overvloed en grootheid leeft. Het lot harer waardige zuster was minder schitterend; zij vond bij het huwelijk met een haar beminnend Geestelijke een ruim bestaan en een allergelukkigst lot. Haar goed en uitmuntend karakter, naar het leven geteekend, boezemt iederen lezer liefde en eerbied in. Het einde der geschiedenis is verschrikkelijk: de echtgenoot van effie, wiens vroeger leven door velerlei misdaden gebrandmerkt was, is sleeds ter prooije aan fellen gewetensangst, en wordt eindelijk nog vermoord door zijnen eigenen zoon, dat kind der misdaad, hetwelk het onschuldige meisje bijna op het schavot had gebragt, en dat, zoo vroeg vermist, tot iedere misdaad was opgegroeid. De weduwe, na nog eenige jaren in de groote wereld geleefd te hebben, wierp zich eindelijk in een klooster, en in de armen van het armzaligst bijgeloof. - Zoo moge dan de misdaad, welker gevolgen toch altijd voortduren, eenigen tijdelijken glans bereiken, zij berooft altijd van wezenlijke zielerust en geluk; en de eenvoudige deugd leide al tot mindere aardsche grootheid, zij leidt toch zeker tot inwendigen vrede en vreugd. Dit is de zedeleer van dit verhaal, dat door alle de eigenheden van den Schrijver boven andere van zijne verzierde verhalen nog uitmunt, en boven andere zijner schriften zeker behagen zal. | |
[pagina 489]
| |
De Oudheidskenner. IIIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1825. In gr. 8vo. 252 Bl. f 2-40.Ook van dezen Oudheidskenner zal men de ontwikkeling en den afloop van het ingewikkeld verhaal, in hetwelk de belangstelling tot het einde toe wordt volgehouden, met genoegen lezen. De onbekende jonge en edele man wordt eindelijk herkend als geregtigd tot eenen hoogen rang, dien men hem zeer gaarne gunt; en de schoone isabelle wordt zijne echtgenoote, ten genoegen nu van haren vader, die alzoo gered wordt uit den uitersten nood, waarin hij door het bedrog en de list van den schatgraver zich gestort zag. Ieder handelend persoon, ook de Oudheidskenner, houdt zijn zonderling en hem eigen Schotsch karakter ten einde toe bij uitnemendheid vol. - Wij worden van het mededeelen eener proeve teruggehouden, en achten ons van onze belofte daartoe ontslagen, door het ontvangen van verscheidene nieuwe Romans van denzelfden. | |
Redgauntlet. III Deelen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1825. In gr. 8vo. Te zamen 921 bl. f 8-40.Wij vinden in dezen Roman den eigen' smaak en alle de meerdere of mindere schoonheden en eigenheden, die dezen bekwamen Schrijver kenmerken. Hier en daar echter houdt hij den lezer wel wat lang op, en het komt ons voor, dat het ruwe van de echt Schotsche uitdrukkingen en zeden onder zeker slag van gemeen, fatsoenlijk dan of onfatsoenlijk, op den duur, en bijna in iederen Roman, alhoewel wederom op eene andere wijze, herhaald, minder behagen moet. Met dat al, die zeden hebben toch altijd nog iets eigenaardigs, en de teekening der ruwe natuurtooneelen verliest nooit hare ontzagwekkende schoonheid. Het eerste deel bevat de briefwisseling tusschen latimer en fairford, jongelingen met elkander opgevoed, boezemvrienden, beiden braaf en bescheiden, maar van eene zeer verschillende inborst. Fairford is de zoon van een naauwgezet, ernstig man, voor de pleitzaal opgevoed, en nu op het punt van zijne promotie, die hij ook gelukkig bereikt, en wij worden getuigen van zijn eerste pleitgeding. De vrolijke latimer, wiens afkomst onbekend is, op reis naar de Engelsche grenzen, is van de dorre | |
[pagina 490]
| |
regtsgeleerdheid een vijand, een vrolijke vriend van avonturen, en in meer dan één geval een regte waaghals. Hij raakt in ongelegenheid, verdwijnt zonder eenig spoor achter te laten, en is, gelijk men daarna verneemt, door zijnen voogd opgehouden, of liever gevangen. Zijn lot meldt ons het tweede en derde deel, mede deels in brieven; want dagelijks schreef hij, ofschoon hij geen zijner brieven verzenden kon. Zijn vriend verneemt zijne verdwijning en vermoedt zijn ongeval. Nu laat hij zijn roem en pleitgeding in den steek, en gaat zijnen vriend opzoeken, om al het mogelijke te doen tot zijne redding. Hij doet de reis met een smokkelschip; hij raakt zijnen vriend op het spoor; maar moeijelijk had hij zijne vrijheid bewerkt, of hem ook maar in 't gezigt gekregen, zoo niet het geheele plan was in duigen gespat. De voogd toch had in hem toevallig ontdekt redgauntlet, den nazaat van den vermaarden held en martelaar voor de zaak van den Pretendent in 1745, wiens naam alleen hij genoeg achtte, om op nieuw het oproer te doen uitbarsten. Latimer was aan die zaak geheel vreemd, en een getrouw voorstander van Koning george. Tegen zijnen zin werd hij er in gewikkeld. Reeds was de Pretendent heimelijk geland; maar de geestdrift bij allen, die iets te verliezen hadden, bekoeld. Evenwel had het gevolgen gehad, ware het complot niet nog juist in tijds verraden; en zoo liep die zaak, door zacht en kloek beleid, zonder opstand en burgerkrijg, en door het oogluikend toestaan van den stillen aftogt des Pretendents, gelukkig ten einde. Juist in dezen oogenblik vonden de vrienden elkander, enz. Een Roman alzoo zonder meisjes en vrijerij? Neen; daartoe kent de Schrijver het romanlezend publiek, ook het Engelsche romanlezend publiek, te wèl. Maar de beminnelijke beminde van latimer bleek zijne eigene zuster te zijn; en deze valt dan ook nu wel natuurlijk zijnen vriend, die haar zekerlijk verdiende, ten deel. |
|