Geschiedenis van Napoleon en het groote Leger gedurende het jaar 1812, door den Generaal Grave De Ségur. Uit het Fransch. IIIde Deel. Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Jun. 1825. In gr. 8vo. 279 Bl. f 3-:
Van de twee eerste Deelen dezes uitmuntenden werks in No. XV (December) des vorigen jaars verslag gedaan hebbende, kunnen wij volstaan met te zeggen, dat dezelve de grootste rampen des Franschen legers, van de terugkomst bij Smolensk af tot achter Wilna, behelzen. Wij vinden hier de overvleugeling van napoleon door wittgenstein en tschitschagoff; den heerlijken aftogt en de onverwachte redding van ney; het onheil der Franschen aan de Berezina, hetwelk beslissend zou geweest zijn zonder het onbegrijpelijk dralen van den ouden kutusoff, die alles van den winter alleen verwachtte, en daardoor napoleon zelv', als in eene soort van zegepraal, liet ontsnappen; de verschrikkelijke tooneelen, die plaats hadden na den aftogt, of liever de vlugt, van napoleon, die hij onder den schijn van noodzakelijken spoed en geheimhouding, tot ontsnapping aan pruissen en het aanvoeren van nieuwe manschap, vermomde. Toen begon het toppunt van koude, honger en ellende het reeds halfvernielde leger te ontbinden. Slechts één tooneel ter proeve: ‘Op het licht der vuren snelden er den geheelen nacht nieuwe geraamten toe, welke door de eerstgekomenen afgeweerd werden. Die rampzaligen zwierven van het eene bivouak naar het andere, tot dat zij, door koude en wanhoop overmand, zichzelve begaven. Dan leiden zij zich achter den cirkel hunner meer gelukkige medgezellen neder, en kwamen er om. Zonder krachten om de hooge dennenboomen uit het woud neder te vellen, wendden eenigen vruchtelooze pogingen aan, om er den voet van in brand te steken; maar spoedig overviel hen de dood rondom die boomen in allerlei houdingen. Onder de uitgestrekte mestloodsen, welke op eenige plaatsen langs den weg stonden, zag men
nog grooter afgrijselijkheden. Soldaten en Officieren stortten er binnen, en hoopten zich, als runderen, rondom eenige vuren tegen elkander: de levenden konden de dooden niet van de haardstede verwijderen; zij plaatsten zich op dezelve, om er op hunne beurt om te komen, en tot doodbed van nieuwe slagtoffers te verstrekken. Zij slechtten de van droog hout