| |
Historisch Tafereel van den zwaren Watersnood, op den 3, 4 en 5den Februarij 1825, een groot deel van ons Vaderland hebbende getroffen. Met Platen en Kaarten. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. 1826. In gr. 8vo. XXXV en 411 bl. Bij Inteek. f 6-90; buiten dezelve f 8-40.
Eene, de bijzonderheden wikkende en wegende, beoordeeling van dit Tafereel wordt zeker door geen zaakkundigen verwacht. Dit zoude, ware het al mogelijk, ook tot eene kwalijkpassende uitvoerigheid noodzaken. Men vergenoege zich alzoo met een verslag aangaande dit werk, en leere daaruit het oordeel van den steller dezes berigts kennen en - beoordeelen.
Hij kan niet verbergen, dat hij dit werk ten geschenke ontving, en de lezing er van ten einde bragt, met aandoeningen, ook die hij met andere lezers niet kan gemeen hebben. Die watersnood bragt ook hem grooten jammer aan, maar is hem meest onvergetelijk om de belangrijkste ervaring van voorzienigheid Gods, Nederlandsche braafheid en Christelijke deugd. Wat kracht naar kruis, en redding, en hulpe, en wonderbaar voorbereide, te regten tijde gebragte, langs ongedachte wegen gekomen, door Engelen Gods bezorgde
| |
| |
zegen des Hoogsten Vaders, dat er de ziel van overstelpt werd! Hoe is het afdruksel des Scheppers, zoo heerlijk in onze natuur gegraveerd, gebleken! Wie juicht niet over zijn vaderland? De nakomeling, de geschiedenis van het eerste vierdedeel dezer eeuw lezende, zal schreijen om onze jammeren, - neen! opgetogen staan over zijner vaderen grootheid en deugd, en den geest dezer eeuw dankbaar prijzen. Wij weten zeer wel, dat het alles geen Christelijke deugd was, die zich uit die ramp ontwikkelde, en zouden, voor de menschenkennis echter niet noodige, bewijzen kunnen bijbrengen van zelfs somtijds verfoeijelijke boosheid. Daartoe zouden dan behooren, als ons ook bekend, ontheiliging van den Godsdienst en lastering des Evangelies, door hoogmoedige aanmatiging van een gezag, dat alleen aan den Regter van allen toekomt; liefdelooze beoordeeling, verwijting en bestraffing; tegenwerking, waar medewerking verwacht werd, en buiten welke hier en daar nog meer goeds ware uitgevoerd; miskenning, misduiding van edele bedoelingen en handelingen; hulponttrekking, en wat niet al uit den modderpoel van laffe ijdelheid, kinderachtige waanwijsheid, trotsche heerschzucht, die zelfs den onbaatzuchtigsten van baatzucht beschuldigde, en kleinzieligen sektengeest, alias regtzinnigheid, is opgeweld in en na den zeevloed. Doch, wat bewijst dit? Dat het alles geen goud is, wat maar blinkt, dat weet iedereen wel; maar men moet, bij eigene ondervinding, getuigenis dragen van de wijze, waarop hulp betoond is. Daar ligt altijd de portefeuille, met het opschrift: Watersnood en Nederlandsche Christendeugd van 1825, voor mij, en ik doorblader haar op het verjaaruur mijner ramp, zoo lang ik leef. Van waar kwamen de giften? Zelfs dat is verborgen. Van wie? Meest onbekenden; die zich niet verbergen konden, eischten verzwijging; die het niet gedaan hadden, vertoornden
zich over de onvatbaarheid der dankbaarheid voor hunne vooronderstelling; kinderen, armen, vreemden, vijanden zonden aan - lijdenden; die verzameld hadden, schreven: ‘Ik ben maar de waterdrager, dien Jezus tot wegwijzer koos,’ al gaf men zelf nog zoo veel. ‘Dat zendt u Jezus Christus, opdat gij gelooven zoudt aan zijn woord, Matth. VI:6b. 8b,’ zoo schreef.... te....; zelfs het postmerk van het couvert, waarin dit briefje was gesloten, duidde niets aan. Het was ten geleide eener gifte, die toen bezorgd werd aan een zwaar-lijdenden, wanneer deze van zijn
| |
| |
eenzaam gebed was opgestaan. De steller van dit berigt ontving van eene hem onbekende Christinne, van en door wie hem reeds zoo veel voor lijdenden gezonden was, zoogenoemd Kindergoed, tot eerste en volgende dekking eens kinds, toen nog ter wereld te brengen door eene vrouw van fatsoenlijken stand, en tot veel meer kleeding van kinderen besteed, en waarvan geschreven werd: ‘Het zoo lang uit dankbaarheid aan God, die mij vaak voorspoedig moeder deed worden van nu volwassen kroost, bewaarde kan ik niet beter besteden, dan aan eene rampspoedige moeder eens huisgezins. Mogt maar elk rampspoedige vertrouwen op God, die nooit, dan uit liefde, lijden zendt!’ ezv. ezv. ezv. - Zoodanige dingen moet men weten, zij moeten ons zoo nabij geweest zijn, zij moeten onze bemoeijingen gevorderd hebben, tot vertroosting van dankbare lijdenden; zelf moet men ondervonden hebben, op welke wijze er is wel gedaan, en, wat misschien niet genoeg is opgemerkt, hoe echt-Christelijke verdraagzaamheid zich geopenbaard en ontwikkeld heeft, en de ruimste Christelijke liefde de onderscheiding van sekten in het Koningrijk der Hemelen voor even onbeduidend verklaarde, als zij in de Kerkelijke Geschiedenis belangrijk is geacht: dat alles moet men, bij bevinding, kennen; dagelijks overtuigd worden, dat nooit de som der Nederlandsche Christelijke weldaden van 1825 zal kunnen opgegeven worden.... en dan Joodsche bezwaren tegen den Geest der Eeuw lezen, en onthaald worden op de koekoekssermoenen over den toorn Gods over zulk een ondeugend volk, als wij tijd- en landgenooten noemen!!
Men begrijpt dus ligtelijk, met welke aandoeningen dit Tafereel door den aankondiger ontvangen en gelezen werd. Aan die aandoeningen vergeve de bescheidenheid zoodanige inleiding, als ons zeker veel verder had kunnen vervoeren, indien de dankbaarheid zich had mogen uitlaten naar welgevallen. En nu - nu eerst ter zake opzigtelijk dit boekwerk.
Het spijt ons om onszelven, en het mag ons om het algemeen belang, gelooven wij, ook spijten, dat men deszelfs schrijver niet kent. Dat nu zijn naam niet voor het werk staat, is zóó jammer niet, dan dat die verborgen is voor de inteekening. Deze had, misschien, nog menigvuldiger kunnen zijn, door kennis aan den schrijver. Wij verwonderen en verheugen ons echter, dat zij nog zóó is uitgevallen.
| |
| |
De uiterlijke vorm is behagelijk. De letterdruk is helder en duidelijk. Voor zwakken van gezigt is goed gezorgd. De platen vinden wij uitmuntend. Zij betreffen het bezwijken van den steenen Beer, in den Waterlandschen dijk bij Durgerdam, in den namiddag van 4 Februarij 1825; het doorbreken des dijks van de wijde Wormer in den morgen van 6 Febr., van Purmerland te zien; het tooneel van nood en jammer te Doornspijk in Gelderland, op 4 Febr.; den Runderkop van verwonderlijke grootte, digt bij eene dijkbreuk onder Genemuiden gevonden, en de groote doorbraak in den Muur of steenen Beer, bij het Jodenkerkhof buiten Hasselt, in den namiddag van 4 Febr., van den stadswal, naar den kant van Meppel en Rooveen, te zien. De uitvoerige kaart der landen rondom de Zuiderzee en daarmede verbondene stroomen zal aan de bezitters van dit werk gratis toegezonden worden. Misschien zien zij reeds die belofte vervuld. Wij hebben spijt van die kaars nog te missen.
Van de uitgevers staat eene welgestelde Opdragt aan het Hoogloffelijk Collegie Zeemanshoop, regt gepast, vooraan; waarna een klein, maar belangrijk Voorberigt volgt, juist geschikt, om, wie dit werk zoude willen beoordeelen, en vooral de onvolledigheid des tafereels berispen, noodige voorlichting te geven. Wij voor ons verwachtten het niet vollediger. Het is wel zeer jammer, dat op den titel achter 1825 geen (.) staat; en had dan evenwel de schrijver aan den titel zijns boeks zoo mogen beantwoorden, als hij, onzes oordeels, nu doet. Maar, hoe komt dat? De eerste aankondigers der onderneming van een Tafereel van den Zeevloed kregen mededingers. Och, hadden zij allen zich kunnen of liever willen vereenigen! Maar, zoodra b.v. van Vriesland en Overijssel eigene afzonderlijke beschrijvingen van het gebeurde aangekondigd waren, was de hoop op een algemeen Tafereel grootstendeels op te geven, en, wat ook bijgedragen werd, nooit konde er niets te wenschen overblijven. Dit spijte nu, maar 't is niet anders. In de Boekverkooperswereld zijn wij zoo georiënteerd niet, dat wij bevoegd zijn, over de berispelijkheid van het niet toepassen aldaar des spreekwoords: ‘die eerst komt, die eerst maant,’ te beslissen. Maar .... wat zullen wij zeggen? Commissiën zelfs, die ten beste van noodlijdenden bestonden, waar geene andere noodzakelijk waren, zagen, niet tot der lijdenden voordeel, Commissiën aldaar zich opwerpen, of liever er zich voor houden en gehou- | |
| |
den worden, die in gansch andere betrekkingen eenige bepaalde gift voor eenigen bepaalden omtrek te besteden hadden gekregen. Wat men bl. 232 leest: ‘welke vervolgens’ ezv. staat ons hier voor den geest. Intusschen verblijde men zich nu, dat er nog zoo veel geleverd is: de beloofde
‘klare aanduiding van het algemeen beloop en de grootte der ellende in de onderscheidene deelen des lands’ is toch, zoo ver wij oordeelen kunnen, allezins gegeven. Wat de streek onzer wo ning betreft, en wijzelven hebben niet de minste opgaaf gedaan, daarvan moeten wij getuigen: ‘waarheid en naauwkeurigheid kenmerkt dit tafereel.’ Eene bijzonder aangename ontdekking! Hoe weinig is dit anders het geval, waar men een verhaal of tafereel moet zamenstellen uit opgaven van anderen! Die ontdekking deed ons met veel vertrouwen lezen, wat, buiten onze ervaring, elders is voorgevallen. Het spreekt van zelve, dat men niet alles van overal zal vinden. Hoe vele boekdeelen waren er dan te schrijven geweest!
Het werk is aldus afgedeeld. Inleiding, bl. 1-22, waarin wij zeer gepast vonden zoodanige vermelding van vroegere gelijksoortige jammertooneelen, als ons leeren moet, (hier laten wij den schrijver hooren, op wiens stijl wij nog niet opmerkzaam maakten, die ons bijzonder behaagde, om de eenvoudigheid, waardigheid, kracht en ernst): ‘Menschenwerk, hoe vernuftig en stout, is geenszins bestaanbaar tegen de krachten der natuur, wanneer die op hetzelve aandruischen. De stormen, de hooge vloeden, het ongunstige jaargetijde en vele andere bijkomende omstandigheden doen hem dus menigmaal voor zich en de zijnen, uit eigen en naasten liefde, het hart in den boezem trillen van vreeze en angst. En, hoewel hij weet, dat alles staat onder het gebied van Hem, die zich ontfermt over de werken zijner handen, het ondoorgrondelijke van zijne wegen, en de wijze liefde, met welke Hij ons in dit leven aan zoo vele bezwaren onderworpen heeft gelaten, vergunt hem zoo min de waakzaamheid als het gebed uit het oog te verliezen.’ - Noord-Holland. De gevolgen van den storm en hoogen vloed voor de kusten aan de Noordzee, bl. 24-30. Gevolgen van het opzetten des waters in de Zuiderzee en het IJ, bl. 30-36. Doorbraak in den Waterlandschen dijk, bl. 36-50. De verdere gevolgen der doorbraak voor den burige steden, daar achter gelegene landen, in den zoogenaamden Zeevang, en uitgedroogde meren, bl. 50-80. Het gebeurde buiten het Schier- | |
| |
eiland, te Amsterdam en elders, bl. 80-88. Middelen tot redding en bijstand, bl. 88-126. Opgave en berekening der schaden in deze provincie, bl. 126-128. - Overijssel en verdere kustlanden ten oosten der Zuiderzee. Het Sticht en Gelderland, bl. 128-142. Kampen en
Kamperveen, ezv. bl. 142-162. Mastenbroek en omliggende plaatsen, bl. 162-188. Het Vollenhoofsche en Drentsche, bl. 188-217. Staat der schaden, ald. Middelen tot redding en bijstand, bl. 217-234.
Verwonder u niet, Lezer! dat u zulk eene dorre inhoudsopgave wordt aangeboden, zonder uitweiding. Zeker is het moeijelijk, die achter te laten, bij zoo vele schokken der verbeelding en des gevoels, bij zoo veel mededoogen met menschennood en ellende, bij zoo vele geestverheffing over lijdens-troost en moed, bij zoo vele dankbaarheid voor menschenliefde en weldadigheid, en bij zoo vele aanbidding der eeuwige Voorzienigheid, wier doel liefde is, al is haar weg nacht, - inderdaad, het is moeijelijk, bij zoo vele aandoeningen, als de lezing dezes Tafereels in ons opwekte, aan den Nederlandschen, Christelijken lezer te onthouden, wat ons zoo al bijzonder belangrijk en treffend voorkwam. Doch, mededeeling van iets uit zoo grooten voorraad is te verleidend tot uitvoerigheid, waartoe geene plaats is, of behoest te zijn, daar het werk zelf kan gelezen worden, dat wel niemand zich beklagen zal. Laat ons dan liever, ten blijke ook van des schrijvers onzijdigheid en vrijmoedigheid, iets anders overnemen: het is zijn oordeel over het niet uitdeelen, althans gedurende langen tijd, van gelden, maar van goederen tot onderhoud en herstel, door eene der belangrijkste Commissiën: ‘Eene handelwijze,’ dus zegt bij, bl. 225, ‘door sommigen beschouwd, niet doelmatig te zijn; deels, omdat vele zaken ter plaatse zelve goedkooper te verkrijgen waren; deels wegens vorm en hoedanigheid der kleederen, die aldaar zóó niet werden gebruikt; deels, omdat geld, in eene gebreklijdende landstreek in omloop gebragt, van zelve zijne eigenaardige voordeelen medebrengt; deels, omdat werkzaamheid en vertier het wenschelijkste is, wat men ergens kan voortbrengen, en de vele gemaakte kleederen ezv. menigeen voor langen tijd met gebrek aan werk en verdienste bedreigden; deels, omdat eene menigte kleine en onberekenbare behoeften op geene andere wijze dan door geld zijn te voldoen; welk alles wij hier zoo breed niet uitmeten, om eenige blaam op de
loffelijke Commissie te werpen, die al- | |
| |
lergewigtigste, schoon ons onbekende, redenen voor haar gedrag mag gehad hebben, maar om - daar wij tot leering zoeken te schrijven - bij voorkomende gelegenheid, die God lang verhoede! daarop te doen bedacht zijn.’ - Doch, zetten wij onze inhoudsopgave nu voort.
Vriesland en Groningen. Aanvoer uit Overijssel, dijkbreuken aan de Lemmer, ezv. bl. 235-266. Dijkbreuken bij Workum, ezv. bl. 266-287. Harlingen en deszelfs omtrek, bl. 287-304. Groninger Ommelanden, bl. 304-317. Middelen tot redding en blijstand, bl. 317-325. Zeeland en andere Zuidelijke oorden, bl. 326-352. Algemeen overzigt en bestuit, bl. 353-366. (Dit, hoe weinig omslagtig, is vooral lezenswaardig, als peroratie - mag men zeggen - tot welke het hart welsprekend maakte, en belangrijk door de noten.) Bijlagen behelzen den staat der gisten voor de noodlijdenden door den Watersnood: Algemeene Collecte ezv. ten behoeve der gezamenlijke noodlijdenden, der Koninklijke Hoofd-Commissie in handen gesteld, provinciale Collecten, bijzondere Commissiën, uitmakende f 2,133,269-61. En nu nog de meestal niet berekende noch uitgetrokkene goederen, kleeding, spijs, bouwstoffen! en dan nog de onbekende weidaden! - Eene Tabel, bevattende een algemeen overzigt op de gewestelijke verdeeling der ingezamelde liefdegiften, ezv. besluit dit Tafereel.
Wij wenschen den schrijver geluk met de voltooijing des werks, hoe onvolledig het dan ook, uit zijnen aard, en uit hoosde der omstandigheden, nog zij, en sluiten, als de schrijver, met dezen wensch: ‘Moge, wie ooit de geschiedenis van dezen tijd leest, de Goddelijke ontserming roemen, die het werk der liefde zegende, en - zij geve het! meer troost en bemoediging, meer prijsstelling en gezetheid op deugd, meer waren Christenzin uit zulke verhalen scheppen, dan ooit strenge boetredenen, ontijdig en onmenschkundig aangebragt, hebben kunnen of mogen werken!’ |
|