Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 428]
| |
de verwachting van den menschenvriend jammerlijk teleurstellende gebeurtenissen van onzen tijd, het oog naar het Westen slaan, zoo treft ons het verrassende schouwspel van het grootste Werelddeel, hetwelk zich nu, wat deszelfs vasteland betreft, geheel heeft vrijgemaakt van de heerschappij der twee verouderde (wij zouden bijkans zeggen vermolsemde) Rijken van Spanje en Portugal, die nu drie Eeuwen lang hunnen looden schepter over hetzelve hadden uitgestrekt. Dit wonder is in vijftien jaren volbragt, en de onmetelijke streken van den 44 gr. Zuider-, tot den 40 gr. Noorderbreedte, waar te voren Spanje de Rijken Mexico, Peru, Nieuw-Granada, Venezuela, Chili, Paraguay, Portugal en Brazilië bezat, zijn tegenwoordig verdeeld in zeven groote Gemeenebesten, waarin die beide Rijken geen duimbreed gronds meer bezitten, en één Keizerrijk, nog wel het grootste van allen, en hetwelk kans heeft, het Moederland eenen beteren Staatsvorm te zullen geven. 1. Mexico (met het oude Nieuw-Mexico, Californië en het schiereiland Yucatan), bevolkt (vóór den opstand) met 7, en tegenwoordig waarschijnlijk nog met 6 millioenen inwoners, hetwelk, volgens humboldt, schier alles alleen kan voortbrengen, wat men in de overige werelddeelen vindt, maar vooral gewigtig door zijnen overvloed aan goud en zilver, gelijk aan cochenille, cacao en andere kostbare koloniale waren. 2. Guatimala, of Middel-Amerika, tusschen de baai van Honduras en de landengte van Darië, beroemd door zijnen indigo, met ruim een millioen inwoners. 3. Columbia, zamengesteld uit het voormalige Nieuw-Granada en Venezuela, met derdehalf millioen inwoners, hoofdstad Santa Fé di Bogota, zeer rijk aan goud, zilver, zout, cacao, tabak, kina, enz. Ook Quito, met hare bekoorlijke bergvlakte en omliggende vuurbergen, het hoogste gedeelte der Andes, behooren daartoe. 4. Peru, of het voormalige Neder-Peru, hoofdstad Lima, waarvan de bevolking ook meer dan een millioen zal bedragen. 5. Opper-Peru, waar de rijke goud- en zilvermijnen gevonden worden, die | |
[pagina 429]
| |
dat land zoo zeer beroemd gemaakt hebben, maar tegenwoordig grootendeels uitgeput zijn. De hoofdstad zal, naar bolivar, den naam van Bolivia dragen. De bevolking is in deze pas gevormde Republiek nog niet juist bekend. 6. De vereenigde Provinciën der Plata-Rivier, onder welke Buenos-Ayres verreweg de magtigste is. Hier schijnt nog weinig orde te heerschen; een gedeelte van Paraguay, hetwelk de Republiek mede tot hare bezittingen rekent, is onder het Dictatorschap van zekeren Dr. francia, en Buenos-Ayres is met Brazilië in oorlog, hetwelk Montevideo ingenomen heeft en weigert terug te geven. De bevolking van alle deze Provinciën mag anderhalf millioen bedragen. Dit land is wegens deszelfs smeer en huiden voor Europa van belang; het trekt die uit de onmetelijke grasvlakten, waarin vele duizend runderen grazen. 7. Chili, met omtrent 800,000 zielen bevolkt, eene smalle streep tusschen de kust en de bergketen der Andes, zeer rijk aan koper en goud. De hoofdstad is St. Jago, met de haven Valparaiso. (Van deze Gemeenebesten hebben er drie, op het voorbeeld der Vereenigde Staten, eenen Bondgenootschappelijken (federalen) Regeringsvorm aangenomen; namelijk Mexico, Guatimala en de Plata gewesten. In Columbia, de beide Peru's en Chili heerscht meer eenheid van Bestuur; doch anders is de vorm ook geheel op dien harer oudere zuster, de Anglo-Amerikaansche Republiek, geschoeid, met eenen President, Vice-President, Senaat en Kamer der Representanten.) 8. Braziliê, hetwelk zich, onder het schild eener zeer liberale Staatsregeling, van Portugal heeft losgerukt, en den Zoon des Konings zelven, onder den titel van Keizer, aan haar hoofd heeft gesteld. Dit Rijk kan wel niet minder dan vier millioenen inwoners hebben; (een latere Schrijver (schäffer) begroot het zelfs op 5,300,000, doch dit is blijkbaar overdreven, gelijk hij ook Columbia op ruim vier millioenen stelt.) Het bezit, gelijk Mexico, en misschien nog meer dan dit, alle middelen van volksbestaan, voorspoed, zelfs weelde in zijnen schoot; goud, diamanten, granen van allerlei soorten, rijst, tabak, koffij, cacao, | |
[pagina 430]
| |
suiker, katoen, cochenille, huiden, rundvleesch, enz. Voegt men hierbij nu nog de Republiek Haiti, misschien door een millioen menschen bevolkt, zoo bedraagt, volgens eene gansch niet ruime berekening, het getal der menschen, die door de jongste gebeurtenissen in Amerika de vrijheid, of ten minste het uitzigt daarop erlangd hebben, niet minder dan achttien en een half millioen. Wij zeggen: de vrijheid, of het uitzigt daarop; want tot nu toe bestaan er nog slechts al te vele slaven uit Afrika in deze Gemeenebesten, voor welke echter de nieuwe Wetgeving zeer gunstig is. Wij moeten nogtans der waarheid hulde doen met te zeggen, dat de Spaansche zoo wel als Portugesche Regeringen en volkplanters de Negerslaven met ongemeene zachtheid behandelden, waaraan de kolonisten in onze, zoo wel als in de Fransche en Engelsche Volkplantingen en in de Vereenigde Staten, wel een voorbeeld hadden mogen nemen. De Republikeinsche Regeringsvorm en de talrijke Mulatten (een gemengd ras) zullen misschien in Columbia en Peru de bevrijding, althans de zeer aanmerkelijke verzachting van het lot der slaven te weeg brengen. Volgens mollien zal men, naar de Wet, in 40 jaren geene slaven meer in Columbia zien. In Mexico is het getal Negerslaven zeer gering. De Indianen zijn in Columbia reeds allen sedert de Omwenteling vrijverklaard; in Mexico waren zij eigenlijk volgens de Wet nimmer slaven, maar hun lot was daarom niet veel beter; thans zijn zij vrije menschen, gelijk de Kreolen, die zonder hen de overwinning op Spanje nooit hadden kunnen bevechten. Natuurlijk vraagt men, welk Genie deze Omwenteling heeft daargesteld; of Zuid-Amerika en Mexico dan hunnen willem I of washington hebben gehad? Één man kon gelijktijdig onmogelijk zulk eene omkeering bewerken in eene landstreek, welke met een vijfde des bewoonden Aardbols misschien gelijkstaat. Gelukkig heeft de goede Voorzienigheid de omstandigheden zóó bestuurd, dat meer dan één uitstekend man zich gelijktijdig aan het hoofd der Amerikanen hebben geplaatst: morelos | |
[pagina 431]
| |
(hoezeer ongelukkig) en later guadalupe vittoria, de tegenwoordige President der Republiek, in Mexico; o'higgins en san martin in Buenos-Ayres en Chili; de Keizer pedro zelf (wanneer men schäffer's getuigenis mag vertrouwen) in Brazilië; en vooral bolivar, de grootste van allen, in Columbia, - bolivar, die, in weerwil van herhaalde nukken der fortuin, van meer dan ééne nederlaag, zoo min als onze willem I aan 's lands behoud wanhoopte, en wien het ook eindelijk gelukte, eerst Guyana, toen Venezuela, Nieuw-Granada, Quito, en vervolgens Opper- en Neder-Peru, eene streek gronds, te zamen grooter dan geheel Europa, aan den Spanjaard te ontweldigen, er den standaard der vrijheid te planten, en zich als Bevrijder te doen eerbiedigen, zonder tot nu toe bewijzen te hebben gegeven, dat de hoogste magt het doel zijner pogingen is. Columbia, of het voormalige Venezuela, is het vaderland van dezen buitengewonen man. Dit Gemeenebest ligt in het midden van het thans vrije Amerika, en heeft het groote voorregt, van havens aan beide Wereldzeeën, en drie plaatsen te hebben, waar men te water of te lande eene vereeniging of gemeenschap tusschen de Atlantische en Zuidzee kan bewerkstelligen. Zij is ook van allen het naast bij Europa. Om deze redenen kan ons een meer opzettelijk reisberigt wegens dit nieuwe Gemeenebest niet dan ongemeen welkom zijn. De Heer mollien, reeds gunstig bekend door zijne opsporing der bronnen van den Senegal, Gambia en Rio Grande in Afrika, heeft thans niet, gelijk toen, op last der Regering, maar, zoo 't schijnt, door eigenen weetlust gedreven, Columbia bezocht. Zijn reisverhaal behelst echter geenszins al het wetenswaardige van dat uitgestrekte gebied. Het geheele, sterk bewoonde en waarschijnlijk meest bloeijende Oostelijke gedeelte, of Venezuela, met de groote steden Caraccas, Cumana, enz. en het Zuidelijke, of Quito, (het merkwaardigste, wat de natuurlijke gesteldheid betreft) is door hem onbezocht gebleven, en er komen dus ook | |
[pagina 432]
| |
slechts zijdelingsche berigten daaromtrent voor. Het is waar, dat de groote humboldt deze landen, met de hem eigene waarheidsliefde, naauwkeurigheid, veelomvattende kunde en betooverenden stijl, heest beschreven; maar dit was vóór de Omwenteling, en wij zouden gaarne de veranderingen, sedert door die gebeurtenis daarin voorgevallen, van een' ooggetuige vernemen. Dit echter zoo niet zijnde, moeten wij ons met het hier gegevene vergenoegen, en inderdaad levert de Heer mollien ons een zeer goed verslag van het Westelijk gedeelte, of Nieuw-Granada, en verscheidene opgaven omtrent de gesteldheid der Republiek in het algemeen, hetwelk hier te gemakkelijker viel, daar Santa Fé di Bogota, de hoofdstad van het oude Nieuw-Granada of tegenwoordige Cundinamarca, tevens de zetel der Hooge Magten van het geheele Gemeenebest is. Over 't algemeen is dit verslag vrij ongunstig. De Heer mollien, zonder een blijk van vooringenomenheid tegen de zaak der Columbianen duidelijk te laten doorstralen, klaagt echter op den duur over hunne ruwheid, onbeschaafdheid, traagheid en andere ondeugden; en niet zelden maakt hij ons oplettend, dat het een en ander onder het Spaansche beheer toch beter was. Wij gelooven dit gaarne. In een' hardnekkigen vijftienjarigen oorlog, in een land, arm aan menschen, gevoerd, moet noodzakelijk veel verachteren, veel te loor gaan; het kan niet anders, of zwakke kiemen van beschaving, die zich beginnen te ontwikkelen, moeten door den vreesselijken krijgswagen verpletterd worden, en vele vereenigingen worden verstrooid. Wat was Nederland wel in 1580, bij Nederland in 1550 vergeleken! In het laatstgenoemde jaar een Paradijs, in het eerstgenoemde een volkaan van opgewekte driften, waar verdeeldheid verval van handel en nering veroorzaakte. Maar dat moest het zijn, om het Nederland van 1648, dat heerlijke toonbeeld van bloei, godsdienstige en burgerlijke vrijheid, heerschappij in vier werelddeelen, en een' nog veel grooteren voorspoed dan in 1550, te kunnen worden! Mollien schreef in | |
[pagina 433]
| |
1823; sedert dien tijd zijn drie jaren van vrede verloopen; Columbia heeft in dien tijd Peru bevrijd, en zijne vlag tot voor de kusten, voor de havens zijner oude, magtelooze tirannen van Spanje doen wapperen. Is dit geen bewijs van vooruitgang? Dit doet de Heer mollien ook wel opmerken, (hoewel slechts onvolledig) gelijk het in 1823 ook nog eerst gedeeltelijk plaats had gehad, maar met eene soort van weêrzin, en niet zonder bijvoegingen, die de waarde daarvan zeer moeten verminderen. (Iste D. bl. 251, 252.) Elders voorspelt hij bijkans den ophanden zijnde ondergang der Republiek door verdeeldheid. (Iste D. bl. 203-205.) Hij spreekt zich ergens zelfs geweldig tegen, met te zeggen, dat de Columbianen geene andere zeemagt hebben dan eenige praauwen, (IIde D. bl. 209,) en elders, dat die zeemagt negentien oorlogschepen bedraagt. (Iste D. bl. 256.) Wij moeten het dus daarvoor houden, dat mollien, (die ook op bl. 176 en 177 van het Iste Deel bolivar met sertorius en onzen willem I vergelijkt; die op bl. 176 zijne menschelijkheid roemt, en daarentegen op bl. 167 zegt, dat hij bij zijne medeburgers gehaat, bij het Volk weinig bemind, en elders (bl. 185), dat hij meer een stout partijganger, dan een Generaal is, en geene diepe begrippen van regeren heeft) door vooraf opgevatte begrippen, tegen Columbia, als Republiek, is vooringenomen; anders zou de botsing niet plaats hebben tusschen zijne ho ogst ongunstige voorstelling van hun karakter (IIde D. bl. 170-180) en de daadzaken, die hij erkennen moet, gelijk als hun beminnelijk vertrouwen, en de nergens geschondene veiligheid, zelfs al laat men de kostbaarste goederen onbewaakt (bl. 224), tusschen den gedurigen toon van minachting, op welken hij van de Columbiaansche Regering gewaagt, en hare zeer verstandige maatregelen, die hij vermeldt. (IIde D. bl. 224.) Dit doet ons leed; want wij gelooven niet, dat de Heer mollien ter kwader trouwe schrijft, maar slechts, dat zijn staatkundig stelsel hem de zaak uit een ongunstig licht doet beschouwen. Wij gelooven dit te eer, omdat hij (Iste D. bl. 180) met goedkeuring spreekt van den aan Spanje gegeven' raad, om Europa over te halen tot ondersteuning zijner Amerikaansche Koloniën en dezelve met hem te deelen; een raad, waarvan de onregtvaardigheid slechts door de dwaasheid en onuitvoerlijkheid wordt geëvenaard. Dat de geheele opbrengst van Columbia thans slechts achttien millioenen piasters, en de tolregten onder het Spaansche | |
[pagina 434]
| |
bestuur achthonderd millioenen piasters bedroegen, zal wel eene (maar dan toch erge) drukfout zijn, (zie Iste D. bl. 247-249.) Doch laten wij den lezer een denkbeeld geven van den weg, door mollien gevolgd. Hij ging over de Vereenigde Staten, bezocht de hoofdstad Washington, kwam vervolgens te Carthagena, op de Noordkust van Columbia, aan land, ging te Barranca op de groote Magdalena-Rivier scheep, die hem, na eene lange en verdrietige vaart, door brandende hitte, in gevaar van kaimans of krokodillen en slangen, over Mompox en Morales naar Honda bragt, waar zij den stroom verlieten, en, over Guaduas, de hoofdstad Santa Fé di Bogota bereikten. Van daar deed onze Reiziger eerst een togtje zuidwaarts, om den vermaarden waterval der Bogota-Rivier bij Tequendama van 495 voet, een der grootste der Aarde, en de natuurlijke brug van Pandi, een steen, van het gebergte afgerold, en die twee oevers vereenigt, te zien, en toen noordwaarts over Santa-Rosa en onvruchtbare, koude bergkruinen (Paramos), naar Socorro, eene plaats, die reeds in 1781 den standaard des opstands verhief, hetwelk onzen Schrijver gelegenheid geeft, de Geschiedenis der Omwenteling van Columbia, van de ontdekking dier landstreek af opgehaald, te vermelden; waarop de terugreis naar Santa Fé di Bogota en de beschrijving dier hoofdstad volgt. Het tweede Deel bevat de terugreis des Schrijvers. De keus stond hem daartoe open van verscheidene wegen; doch daar hij, op zijnen togt naar Socorro, de oostelijke Cordilléras bezocht had, wilde hij nu ook de westelijke zien, waarin men de meeste goudmijnen vindt. Deze reis was nogtans hoogstbezwaarlijk. De verandering van klimaat uit de hooge, drooge en koele luchtstreek van Santa Fé naar de verstikkend heete en vochtige oevers der Magdalena-Rivier berokkende onzen Schrijver de koorts; hij moest terug naar Guaduas, maar hervatte, na veertien dagen, zijnen togt, en reisde nu de Magdalena verder op tot Neyva, rijk aan cacao. Hier verliet bij de Magdalena, en ging nu de westelijke Cordilléras op, welke door het dal der Cauca (eene rivier, die met de Magdalena bijna evenwijdig noordwaarts op stroomt, en zich eindelijk met dezelve vereenigt) doorsneden wordt. Meest overal waren de inwoners gevlugt, uit vrees voor de soldaten der Republiek, die hen gedurig uitplunderden; men hield onzen Reiziger ook wel eens voor een' krijgsman van dien stempel. Dit vermeerderde de moeijelijkheid in het bereizen dezer gebergten, | |
[pagina 435]
| |
nog hooger dan de Europesche Alpen. Men kwam langs de Rivier Paï aan de Plata-Rivier (niet de bekende stroom van dien naam; deze is veel zuidelijker), werd, met lederen riemen, aan een stuk hout gebonden, over den afgrond dier rivier getrokken, en kwam eindelijk, over den hoogen berg Guanacas, met veel moeite aan het aanzienlijke Popayan, in eene heerlijke bergvlakte, door den veroveraar benalcazar, gelijk Santa Fé di Bogota in 1538 door queseda, gesticht. Popayan is beter gebouwd dan Santa Fé. Van hier ging de reis op Cali, aan de Cauca, in eene heerlijke ligging; doch nu begon het moeijelijkste der geheele reis, door den naauwen bergpas van las Juntas naar den stortvloed de Dagua, die met zeer weinig helling de bergen afstroomt naar de vlakte. Dit dus neêrvallend water moest onze Reiziger volgen, in gedurigen angst van met zijne ranke schuit tegen klippen te pletter geslagen te worden. Onderweg wilden de Negers, die hem roeiden, zich verwijderen; slechts door belofte van veel geld kon hij hen bij zich houden. Allengs werd de val der rivier minder hevig; en, toen men de vlakte aan de Zuidzee bereikt had, werd de stroom een breede, bijna stilstaande plas. Men kwam aan de haven en het ellendige gehucht van St. Buenaventura aan den grooten Oceaan, van waar onze Schrijver scheep ging naar Panama, aldaar na eene gansch niet voorspoedige reis aankwam, en vervolgens over de landengte van Panama, of Darië, ook weder met vele moeijelijkheden te worstelen had. In het ongezonde en schrikkelijk morsige, doch schatrijke Chagres ging hij scheep op den Atlantischen Oceaan, en keerde over Jamaica en Engeland huiswaarts. - Dit Deel bevat nog, in vijf Hoofdstukken, eene algemeene beschrijving van Columbia, wat deszelfs natuurlijken, zedelijken en staatkundigen toestand betreft. De Vertaling kon beter zijn. Men merkt gedurig, dat zij er eene is, en dat moet niet zijn, ten minste zoo weinig als mogelijk. Doch vooral is het gebruik van onvoegzame woorden hinderlijk, zoo als hoofdstad (métropole) voor Moederland, volksvlijt (industrie) voor fabrijken, (want anders komt de vraag niet te pas: is de volksvlijt zoo noodzakelijk voor een land, dat zoo rijk aan vruchten en mijnen is? men zal toch niet betwisten, dat mijnärbeid en landbouw ook volkvlijt is.) Ook leest men gedurig van de rivier Oronoqua (Orénoque.) De Vertaler kent toch immers de Oronoco of | |
[pagina 436]
| |
Orinoco wel? - Eene tegenstrijdigheid, die wij niet oplossen kunnen, doch welke misschien niet den Vertaler, maar den Schrijver te wijten is, vinden wij op bl. 135 des tweeden, vergeleken met bl. 223 des eersten Deels. Hier wordt gezegd, dat men te Santa Fé di Bogota, en dus hoog op de Cordilléras, van April tot December regen, van Junij tot Augustus stortregen heeft, en dat de drie andere maanden ongestadig zijn. Daar wordt gezegd, dat men in de Cordilléras op zes maanden droogte, gelijk op zes maanden regen, kan rekenen, maar verschillend verdeeld; de droogte begint van de zonnestanden, de regen van de nachteveningen; elke tijd duurt drie maanden. Daar dit elders nog eens voorkomt, zal het wel de bedoeling des Schrijvers zijn; doch wat beteekent dan het eerste? In weerwil dezer aanmerkingen, hebben wij dit werk met genoegen gelezen, en kunnen hetzelve, als eene gewigtige bijdrage tot de kennis aan het vrije Amerika, mits met den geest des onderscheids gebruikt, wel aanbevelen. |
|