dat wij de moeijelijkheid, om, bij zoo grooten voorraad van godsdienstige huis- en handboeken, zich nieuwe verdiensten te verwerven, te meer gevoelden, naarmate wij nadachten op hetgeen van de Schrijfster verlangd werd, en over hen, voor welken dit werd begeerd; en, eindelijk, dat wij zeer goedkeurden het gevoel der Schrijfster, dat, bij de vrees, dat de van haar verlangde taak te zwaar zijn zoude, echter zich over die zwarigheid heenzettede, niet alleen door hare ingenomenheid met zoodanig werk, maar ook door hare bede tot God en hare hoop op Zijne genade. Doch het is ook even daarom, dat ons dit geschrift te meer tegenviel, en wij eene gansch andere behandeling hadden gewacht van zulk eene taak.
Niet, dat wij dit werkje onnuttig achten; dat is er zoo verre van daan, dat wij zelve er, met genoegen, in ons huisgezin gebruik, en er, met gelijk genoegen, een geschenk van gemaakt hebben. De overschrijving van de ruim dertig onderwerpen, die den inhoud uitmaken, zoude van de belangrijkheid van dien inhoud onze lezers, die ook van eene Vrouw van dien naam niets gemeens verwachten, overtuigen. Doch, tot die overschrijving ontbreekt ons de ruimte.
Wat dan? Dit. Wij vonden hier gewigtige zaken met eene al te ligte hand behandeld, en daardoor verloren zij hare belangrijkheid. Wij vonden hier zoo veel oppervlakkigs, en - de titel deed dit reeds vreezen - bij vaak groote uitvoerigheid zoo weinig, zoo veel eenvoudigs, wat tot platheid en pleonasme werd, en zoo veel uit den Bijbel zelven en de aanmerkingen van van der palm afgeschreven, dat wij, bij alle onze erkentenis, dat hetgeen wij lazen waar was en goed, toch onwillekeurig vroegen, of het noodig ware, op eene zoo gemakkelijke wijze het legio der boeken, met name der godsdienstige en bijbelsche huis- en handboeken, te vermeerderen; en, tot onze spijt, wisten we deze vraag ons niet voldoende te beantwoorden. - Nog eene aanmerking maken wij; dat, namelijk, de Schrijfster al te weinig uit het Nieuwe Verbond de stoffe tot onderhoud van hare lezers ontleend