Over de Bezetenen in het Nieuwe Testament. Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer en P. Wiarda. 1825. In gr. 8vo. 89 Bl. f :-90.
Wat dit stukje behoefde in het licht te verschijnen? - In de Bijdragen tot de Godg. Wetensch. XII. 203 enz. komt eene Verhandeling voor van den Predikant p.w. brouwer over de Bezetenen in het algemeen, en over het verhaal Matth. VIII: 28-34, in welke die geleerde man zijne meening, dat men aan eigenlijk Bezetenen door den Duivel niet te denken hebbe, als eene meening, wel niet volkomen zeker, maar hoogstwaarschijnlijk, met de grootste billijkheid en bescheidenheid ter toetfing ontwikkeld voordraagt. In hetzelfde tijdschrift en deel, bl. 795, (hier verkeerd aangehaald) is met gelijke billijkheid en bescheidenheid daartegen het gevoelen der meerderheid (misschien?) door den Noorddijkschen Predikant in bescherming genomen en aanbevolen. Had men hieraan niet genoeg, ten opzigte van een stuk, waarover duizendmaal geschreven is, en waarvan het toch, gelooven wij, wel blijven zal ‘non liquet’? Maar de ongenoemde Schrijver denkt er anders over; hij schreef in zijne eenvoudigheid (bl. 7), zonder evenwel zijn oordeel te wantrouwen (bl. 5), voor minkundigen, die wij echter meenen zulk onderrigt niet van noode te hebben, ons van harte verklarende geloofsgenooten te zijn, op dit punt, van wiselius. (Zie Nog een blik op de Sadduceën van Da Costa, de belangrijke noot op bl. 115, die wij wel nog eens wilden aangeprezen hebben.) En wat vindt men nu over de Bezetenen, dat men niet voor des Schrijvers meening door muntinghe, heringa, muntendam weet bijgebragt te zijn?
Eene enkele proef van des Schrijvers manier van denken