pen, deszelfs verdeeling in tijdvakken gevolgd, en er eenige tijdtafelen bijgevoegd. Dat men den jongelieden vroegtijdig hoogachting inboezemt voor onze verdienstelijke vaderlandsche mannen, in alle vakken van geleerdheid, is zeer loffelijk; maar het is eene andere zaak, dat men hun een systema geeft van zoo vele personen en zaken, hetwelk ons voorkomt boven het begrip van dien teederen leeftijd te zijn. Naar ons oordeel wordt hetzelfde doel beter bereikt, door jongelieden van tijd tot tijd bekend te maken met het leven dier mannen, gelijk hetzelve in de werkjes der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en andere stukjes is opgesteld. Zoo iets lezen zij met genoegen, en het blijft hun bij; daardoor worden zij van zelf en met het toenemen der jaren ongevoelig opgewekt, om de geschriften dier mannen, welke onder hun bereik vallen, te leeren kennen. De Heer buddingh begint zijn Eerste Tijdvak op deze wijze: ‘Behalve de geweldige schok, door de Kruistogten reeds vroeger aan geheel Europa medegedeeld, bragt ook de bloei des koophandels in dit tijdvak, door de gemeenschap met het naburige Frankrijk en Duitschland, zeer veel toe tot de welvaart en de beschaving van den burgerstand in de Nederlanden.’ Voorts spreekt hij van minneliederen in Provence en Languedoc, van Ridderromans, van Zwabische Keizers, Esopet, cycl, de ronde
tafel, Roeland en Etzel, of Attila. Hoe veel is er niet noodig, dat men jongelingen een duidelijk denkbeeld van dit alles geve; en dit zal men aan kinderen leeren? Waarlijk, men vergt veel te veel, en het kan aan velen onzer tegenwoordige onderwijzers niet genoeg gezegd worden, dat hun roem niet bestaat in het schrijven van boeken en boekjes en het vormen van geleerde kinderen, maar in een langzaam en doelmatig ontwikkelen der verstandelijke vermogens hunner kweekelingen. De Heer buddingh heeft getoond, dat hij een ijverig en vlijtig man is; en het boekje, door hem uitgegeven, kan zijn nut hebben voor 's mans ambtgenooten, welke in onze letterkundige geschiedenis min bedreven zijn. Het is ons wat al te kronijkmatig voorgekomen, hetwelk zeker toegeschreven moet worden aan de zucht om kort te willen zijn. Ook zijn er vele grove misstellingen in de eigennamen, b.v. in de Voorrede wordt constantijn huygens Neêrlands newton genaamd, nicolaus gaulius voor grudius, tibulus, catullius, euripidus, enz. enz.