Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
(het voorberigt is te Abbenbroek geteekend;) dan, wij hebben niet met den persoon, maar met het werk van den Schrijver te doen. Ware het nu ook, dat dit werk ons weinig beviel, dan zou de aanleiding tot hetzelve ons van het uiten van ieder ongunstig oordeel terughouden. Maar dit is geheel het geval niet; het boekje behaagt ons, heeft ons gesticht, en zal iederen welgezinden lezer leeren, en vooral ook stichten. Het is waar, hier en daar zouden wij wel eenigzins anders schrijven, en hebben ook wel eene aanmerking; maar deze betreft de hoofdzaak niet. Het werk kwam uit het hart en spreekt de taal van het hart. Evenwel meenen wij, dat deze taal van het hart daarna herzien, en bij dat herzien nu en dan iets te zeer gekunstelds kreeg. Dien gekunstelden toon kon de Schrijver echter niet volhouden; de zaak betrof te zeer zijn hart, en het goede hart straalt dan gedurig ook aanstonds weêr door. - Dat het werkje van godsdienstigen inhoud is, en met een Christelijk doel geschreven, spreekt van zelve. Het hooge van het Godsbestuur, vooral in het beschikken van lijden en treffende sterfgevallen, wordt aangewezen en betoogd, maar tevens uit Rede en Godsdienst getoond, dat deze beschikking wijs en met liefde is. Vele voorbeelden, Bijbelsche vooral, geven bewijs, of treffende wenken. Hier vindt de lijder telkens veel, dat hem nadenken en vertroosting geven kan. - Het tweede gedeelte van het boekje gaf tot het eerste de aanleiding. De Schrijver en zijne ouders leden, binnen den korten tijd van 15 maanden, de treffendste verliezen. De ouders verloren, hem alleen uitgenomen, alle hunne kinderen; eenen veelbelovenden zoon, nog maar 16 jaren oud, eene beminnelijke dochter van 21, en nog een lief aanminnig dochtertje van maar 13 jaren! - Het treurig verhaal van dit verschrikkelijk lijden, en de troostrijke herinneringen voor zijne lijdende ouders van eenen zelf diep treurenden broeder, kan men niet zonder gevoelige deelneming lezen. Zijne dichtstukjes bij ieder dezer lijken vloeiden uit een welmeenend godsdienstig hart; in zoo verre hebben zij groote waarde, en zijn, over het geheel | |
[pagina 289]
| |
genomen, zacht en lief. Deze overledenen waren allen ongehuicheld godsdienstig; zij stierven voorbeeldig gelaten en getroost. Hetgeen hiervan gemeld wordt, is zonder praal, en alzoo, dat het roert, en het innerlijk kenmerk van waarheid draagt. Het is hier godsvrucht zonder dweeperij. Geheel het werkje, aan de treurende ouders opgedragen, was in den eersten aanleg alleen voor dezen bestemd; de Schrijver deed wèl, dat hij het nu eenigermate voor het publiek heeft ingerigt, en het, op raad van zijne vrienden, ook voor hetzelve bestemde. Het kan menigen lijder den besten troost doen opmerken, en ook iederen anderen lezer nuttig zijn. |
|