om te zorgen, dat de Katholijke Leeraars zijns volks welonderwezene, beschaafde en bekwame menschen zijn. Wij denken er ook zoo over, en prijzen, met hem, dit nieuw bewijs des edelen denktrants van den Vorst. De bedoeling van den schrijver is dus in ons oog loffelijk. Of hetzelfde te zeggen zij van het middel, laten wij onbeslist. Wat wij van schröter gehoord hebben, als bekwaam onderwijzer der jeugd, strekt hem grootelijks tot eere. Maar een goed schoolhouder is hierom nog geen goed schrijver, noch daartoe ook geroepen. Het was te wenschen, dat men dit meer algemeen begreep; ja, zoo velen het onder de gegronde bezwaren tegen den geest onzer eeuw houden, dat de kinderen zoo vroeg rijp zijn, wij voor ons achten het erger, dat hunne meesters en allerlei volwassenen hooger willen opschieten, dan hun gegeven is, en elk, in proza of rijm, maar stoutweg voor het publiek optreedt. Althans de wijze, op welke de Heer schröter van het ambt enz. des Christelijken zielzorgers spreekt, getuigt in onze oogen niet van genoegzame, naauwkeurige kennis. En zoo dit boekje, in het geheel, het Collegie op de been moet houden, dan....... moet het er in de hersenen aan gene zijde van Maas en Schelde nog al anders uitzien dan hier; dat, trouwens, zeer mogelijk is. Wij wenschen het nieuwe Instituut veel heil. Als toch de gewone schooljeugd zoo wijs gemaakt wordt, als men thans wil, en hunne onderwijzers als auteurs optreden, dan mag waarlijk de studerende jeugd ook niet achterblijven, en een leeraar des volks doet gewis niet kwaad, zich wat logica, taalkunde en dergelijke, nevens zijne systematische theologie, aan te schaffen.