Constitutie van 1812 te Madrid en te Cadix, in Maart 1820. Voorts is de oudere Geschiedenis bij de nieuwere met eene onevenredige kortheid behandeld: aan alle de zoo merk waardige lotgevallen der Cortes van Kastilië en Arragon voor karel V zijn slechts 52 bladzijden toegewijd; de opstand der Commaneros, met padilla aan het hoofd, die slechts een jaar duurde, beslaat alleen 88, en de Geschiedenis der hedendaagsche Cortes, sedert den opstand in 1808, 200 bladzijden. Blijkbaar dient het vroegere dus slechts als ter inleiding voor deze latere gebeurtenissen, waarvan onder anderen de Omwenteling in 1820 met de meeste uitvoerigheid geschetst wordt; hoewel de Schrijver, om eene ons onbekende reden, de aanneming der Constitutie door den Koning vóór den vroegeren optogt van riego vermeldt. Zekerlijk hebben wij in het tweede deel de Geschiedenis der Cortes van 1820, tot op derzelver gewelddadige ontbinding in 1823, te wachten.
Ongetwijfeld is de Geschiedenis van een Volk, hetwelk, na eenmaal de vrijheid bezeten te hebben, door schandelijke hoskabalen en priesterbedrog daarvan is verstoken geraakt, en herhaalde malen, zelfs na eene tusschenruimte van Eeuwen, vergeefsche pogingen deed, om het juk naar ligchaam en ziel af te schudden, en zich weder in het bezit der aloude Regten te stellen, eene zeer treurige taak; te treuriger nog, wanneer dit Volk eindelijk door de groote Kabinetten van Europa's vasteland, van de Witte Zee tot aan de Pyreneën, in een dusgenaamd Heilig Verbond vergaderd, tot het hernemen der snoodste boeijen gedoemd wordt. Wanneer dit nu verder geschiedt zonder eenige de minste beleediging, na eene Omwenteling, die het zeldzame voorregt genoot, van geen bloed te hebben zien spillen, dan door de beulsknechten der tirannij, dan vragen wij, of de verlichting en menschelijkheid, of de lessen van het Regt der Volken en de algemeene zedelijkheid zich dan volstrekt geen' weg hebben weten te banen tot die Kabinetten, welke zoo eenparig, zoo schaamteloos, zoo ongetergd het vonnis van een' langzamen marteldood onder de handen der Papen hebben uitgesproken over eene Natie, wier standvastige pogingen, toen alleen op het vasteland, aan die Kabinetten het sein en gedeeltelijk de middelen gaven, om den Geweldenaar, voor wien zij eerst in het stof kropen, te durven weêrstaan. De negentiende Eeuw, die zich zoo op verlichting boven hare zusteren beroemt,