G.A. van Limburg Brouwer, Theol. Doct., de Parabolis Jesu Christi. Lugd. Bat. apud H.W. Hazenberg, Jun. 1825. 8vo. XVI et 184 pagg. f 2-20.
G. Ruitenschild, Theol. Doct., de loco I Ep. Petri I:3-12. Lugd. Bat. apud H.W. Hazenberg, Jun. 1825. 8vo. 145 pagg. f 1-80.
Wij voegen deze beide stukjes bij elkander, niet alleen omdat zij beide te Leiden bij denzelfden drukker en in hetzelfde jaar zijn uitgekomen, maar vooral omdat zij beide betrekking hebben op de uitlegging van het N.V., en beide, bevorens, als Dissertaties, verdedigd zijn, om de Doctorale waardigheid te bekomen. Daar nu de Redactie, uit hoofde der groote menigte boeken, ter recensie gezonden, voortaan slechts zeer enkele akademische stukken kan vermelden, moeten wij daarenboven kort zijn.
Het eerstgenoemde stuk dan komt ons voor, uit hoofde van deszelfs meer algemeene belangrijkheid, de eerste plaats te verdienen. Het handelt over de Parabelen van Jezus in het algemeen, niet over ieder in het bijzonder, en is in twee Hoofddeelen gesplitst, waarvan het eerste loopt over den aard, den inhoud en het oogmerk der Parabelen in het algemeen, het andere over de regelen, in derzelver uitlegging te volgen. Het stuk getuigt van de vlijt en het oordeel des jeugdigen en veelbelovenden Schrijvers. - Het tweede, desgelijks welbearbeide stuk levert de uitlegging op van eene zeer belangrijke en aan vrij wat zwarigheden onderhevige plaats, 1 Petr. I:3-12. Deze plaats wordt eerst keurig, en waar het te pas komt kritisch, behandeld; dan wordt de leer, in dezelve vervat, oordeelkundig en bondig voorgedragen; ten slotte worden, zeer gepast, eenige aanmerkingen gemaakt over den stijl van Petrus in zijnen eersten Brief, en over het eigendommelijke in denzelven. - Met moeite weêrhouden wij ons van in bijzonderheden te treden over deze beide stukken, die en de Schrijvers, en de Leidsche Hoogeschool eer aandoen.