eigene gehoorzaamheid, maar door de gehoorzaamheid diens anderen; uitzigt te hebben op eeuwig heil, niet om de verdiensten van eigen leven, maar om die van eens anders dood, van den meestverachtelijk en dood, na het meestversmade leven; - voor zulk eene omwenteling in gemoed en hart vindt de mensch geen' grond, geene kiem, geene grondstof in zijne natuur; zij is vreemd aan zijne inrigting; bezit hij deze gesteldheid, zij is eene gave; ontwaart hij haar, zij is van elders afgeleid; zij is geen voortbrengsel, maar eene inprenting; zij is geene plant op eigen' grond gewassen, maar van elders overgebragt. Dit geeft de Apostel te kennen, wanneer hij zegt: ‘U is het gegeven te gelooven.’ - ‘De meest onvermoeide, maar immer redelijke strijder voor het Geloof is paulus. Overal toont hij aan, dat hetzelve geen bespiegelend leerstuk is, hetwelk werkeloos in ons hoofd blijft rusten; maar eene levendige overtuiging van Gods magt en goedheid, en van zijne genade in Christus; een beginsel, door het hart ontvangen, door het verstand erkend, en zich werkzaam vertoonende in den wandel.’
Ziet daar hetgene de Schrijfster ons opgeeft van des Apostels leerbegrip; welke leer dan ook, zoo als die hier wordt voorgedragen, waarlijk geene bespotting verdient, en welke wel geen bedaard en geregeld denkend mensch gelijk zal stellen aan de gedaanteverwisselingen van ovidius, of aan eene zielsverhuizing van pythagoras, al ware het dan ook, dat hij zijne gedachten over de leer van Paulus eenigzins anders leidde.
Een volgend Hoofdstuk behandelt de zedelijkheid bij Paulus; - voorts 's mans belangeloosheid, - zijn voorzigtig gedrag jegens de Joden - en de Heidenen. Het negende Hoofdstuk geeft het algemeen beginsel der schriften van Paulus, en het volgende zijnen stijl en geest. Verder komen voor: zijne teederhartigheid en hemelsgezindheid, - zijne menschenkennis, - kieschheid bij raad en bestraffing, - braafheid en opregtheid, en eindelijk zijne gevoelens over de geldliefde. Nu volgt een Hoofdstuk over