slechts ééne, zeer schoone plegtigheid door onzen Zaligmaker nagelaten is, omdat Hij den Doop nooit zelf bediend heeft. Maar, Hij heeft toch gezegd: ‘onderwijst alle volken, dezelve doopende;’ en waarom is dan deze plegtigheid, op de regte wijze bediend, minder schoon dan de andere, of wat blijft ook hier over, wanneer de ouwel door één afzonderlijk mensch, misschien aan zijn huis, genoten wordt? Trouwens, hare filozofie is veelal die van den dag, en het liberalismus met het goede, maar ook met het kwade daaraan doorgaans verknocht. De oude Romeinsche helden, eenmaal zoo vergood, de numa's, de groote Konsuls en Dictators, met den ganschen Patricischen stam van onsterselijke patriotten, ontvangen menigmaal bloedige slagen; gelijk de menschen gewoon zijn van één in een ander uiterste te vervallen, en nu bij ééne partij, volk, tijdperk enz., dan bij eene andere de zuiverste deugd en grootheid of alles tegengestelds te vinden.
Maar laat ons den lezer eer eenig verslag van het beloop geven, hier en daar iets aanstippende, dat het belangrijke en fraaije des ganschen werks min of meer doet kennen.
De reis gaat nu vooreerst van Florence, waar wij haar lieten, naar Rome, waarbij in één Hoofdstuk de weg, in een IIde Rome zelf, III. een geschiedkundig overzigt, IV. weer Rome, V. iets over de statistiek van den kerkelijken staat, en VI. iets nopens de wetten deszelven den inhoud uitmaken, vervat in het derde deel.
‘Hoe verder men op den weg van Florence naar Rome komt, hoe meer de landstreek een Italiaansch karakter aanneemt. De zon en de kerk doen hare indrukken met meer kracht gevoelen, naarmate men het Zuiden en den St. Pleter nadert. De ellendige herbergen zijn nog nagenoeg zoodanig, als zij reeds waren, toen horatius bij den haard der vochtige kamer van zijnen hospes van Terracina van koude beefde, of toen evelijn eenen Kardinaal ontmoette, die als een Arabisch opperhoofd reisde, daar hij zijn bed; zijne keuken en zijne meubels, op muilezels geladen, met zich voerde.’
Inderdaad, de verwonderlijke schoonheid der landstreek, in dit eerste Hoofdstuk beschreven, vormt met de ellende der inwoneren, de misbruiken en al de vruchten des bijgeloofs een allertreffendst contrast, en te regt zwaait de schrijfster