| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Engelsche Hervormde Kerk, benevens haren invloed op onze Nederlandsche, van den tijd der Hervorming aan. Door Wilhelm Broes. In II Deelen.
(Tweede Verslag.)
In zeer groote beknoptheid de redenen van den invloed der Engelsche op de Nederlandsche Hervormde Kerk aangewezen zijnde, gelegen in de gelijkheid tusschen beiden en de wederzijdsche staatkundige betrekking tusschen Engeland en Nederland, treedt de geleerde broes tot een bijzonder verslag van de laatste. De bewoners dier beide landen beschouwt hij, daartoe, als naauw aan elkander verbonden. De manier, waarop broes den lezer de staatsgeschiedenis van beiden doorvoert, is afmattende. Waarlijk, hem wordt (bl. 10-39) te weinig rust gelaten, en veel beter ware dit treffelijk werk tot nog een deel uitgedijd, opdat de zaken wat meer hadden kunnen uiteengezet worden. Zoo vele historiekennis, als hier voorondersteld wordt, hebben velen, die dit boek lezen moeten, zoo terstond niet bij de hand. De vergelijking der gemelde staatsgeschiedenis laat zich aangenamer lezen: dezelve toont eene doorgaande worsteling van twee partijen, en derzelver geheele gelijkheid in beginsel en bedrijf. Eene, in den eersten opslag, wonderbare ongelijkheid tusschen die partijen wordt daarop vereffend. Deze: dat de aanhang van oranje met den aanhang van het Parlement, of de vrijheiddrijvers, - die van oldendarneveld en de wit met de Hofpartij, die eene onbepaalde heerschappij begunstigt, te vergelijken is. De ontwikkeling hiervan is fijn en bedachtzaam; doch zoude, dunkt ons, meerdere helderheid aan zich hebben, ware de overeenkomst der laatstgemelde even zoo als de
| |
| |
andere aangewezen. Nu is het te vermoeden, dat de overtuiging bij allen, die hier eene stem hebben, niet even gereed zijn zal. De opmerkingen, tot welke genoemde vergelijking leidt, zijn waardig nagedacht te worden.
De invloed der Engelsche op de Nederlandsche Hervormde Kerk wordt in drie tijdvakken beschouwd. Wij geven die liever en uit den algemeenen inhoud voor het eerste deel en uit den tekst op. De overgangen hadden telkens wel wat meer mogen aangewezen zijn, door eenige afscheiding.
Eerste tijdvak. Van den aanvang der Hervorming tot fredrik hendrik. Drie proeven van gemelden invloed geeft dit tijdvak. Engeland is der Nederlandsche Kerke tot schuilplaats onder hare vervolging. Het strekt tot verslimmering van vroeger ontstane geschillen. Eindelijk, het bevordert de zegepraal der Contra-remonstranten, maar strekt ook tot matiging dier verzachte zegepraal. Deze enkele opgaaf lokke de belangstelling in het werk uit. Wie zoude den zoo geleerden en gematigden broes over zulke punten niet eens hooren willen? Zeker zal men meer dan tevreden zijn, of men moet (zie bl. 94) heeter kampvechter zijn dan gomarus zelf, die, in zijnen tijd, al wie slechts eene schrede van hem afweek, met bruisende drift den handschoen toewierp. In de hiertoe behoorende Aanteekeningen en Bijlagen vindt men een paar brieven van den Koning jacobus I, en een' van de Staten aan hem; ook nog een' brief van de Staten aan carleton, voor welke de Latijnsche lezer den Schrijver danken zal, die echter loffelijk gedaan heeft met in den tekst op te nemen een vertaald brok uit de schoone rede van j. hallus. o, Indien men altijd geloofd had, dat de Dordrechtsche Synode gerekend moet worden, aan alle Leeraars de wet van dit schoone voorbeeld, niet minder dan hare vijf Artikelen, te hebben voorgeschreven.... maar, helaas!
Het tweede tijdvak omvat den langen loop der opgevolgde meer gewone jaren, dat is tot 1780 toe; en hier wordt het invloed van de zijde der Engelsche Kerk, die
| |
| |
beschouwd wordt, gelijk het tot hiertoe staats - invloed was. Die invloed nu wordt beschouwd met opzigt tot de verdediging van den Godsdienst: uit vele proeven wordt het inwendig bewijs voor de geloofwaardigheid der Evangelische geschiedenis ten bewijze aangebragt, en aan w. paley's onschatbaar werk: Overzigt van de bewijzen voor het Christendom, geschiedt, naar verdienste, regt. Broes staat hier op zijn territoir, en hartig is zijne belangrijke uitweiding over de gekozene proeve. De gemelde invloed wordt verder ten aanzien van de uitlegging der H.S. getoond, en lowth's lof komt hier waardig uit. Omtrent het begrip en de voordragt der Godsdienstleere, en de katechizatie, leerrede en het praktikaal geschrift, wordt vervolgens de Engelsche invloed aangetoond. Het heeft ons zeer verwonderd, onder de katechizeerboekjes, ‘die,’ zegt broes, ‘tot groot heil der Kerk, het allergebrekkigste, dat van hellenbroek,’ (helaas! nog wordt het verkocht en door Leeraars aangeprezen!) ‘opgevolgd hebben,’ die van de roo en ledeboer, van den berg, tilanus ezv. in éénen adem genoemd te vinden. Het eerste, eigenlijk opgesteld door g. bonnet, verdient dat niet: het verschilt daartoe te weinig van het Helleboekje, zoo als het de boeren wel eens noemen. Over de predikwijze is de Schrijver, natuurlijk, uitvoerig: men leze hem vooral over blair. Over de ascetische schriften weidt hij op eene wijze uit, die, verschilt al hier en daar iemands wijze van zien en gevoelen, niet zal nalaten achting voor den gemoedelijken ernst des
mans telkens in te boezemen. Had hij kunnen goedvinden, tusschenbeiden eene gepaste aanleiding tot een uitstapje waar te nemen, en zijne altijd belangrijke opmerkingen mede te deelen over nog eenige ascetische schriften van blijvende waarde, zoo goed als het ons altijd dierbare éénige Nederlandsche geschrift, bl. 171, en ter waarschuwing tegen den zondvloed van stichtingsboeken, die toch geene schriften van heringa, clarisse en anderen verzwelgen moet! Het omne nimium nocet wordt hier te veel vergeten. -
| |
| |
Een Aanhangsel over den Engelschen invloed op den eerdienst, liturgie en gezang besluit dit tweede tijdvak.
Het derde (want wij moeten ons bekorten) toont dien invloed meest in het Zendeling- en Bijbelgenootschap. Van het Traktaatgenootschap wordt in het voorbijgaan gewaagd. Wij hadden wel opgemerkt gewenscht, dat ook de veelvuldige herhaling der bedestonden (elke maand) en, ja, ook de geest en toon der berigten, dan voor te lezen, tot de oorzaken behooren, waardoor het Zendelinggenootschap minder opgang heeft. Niet genoeg kan aan elk, die een' godsdienstigen smaak heeft, ter proeving aanbevolen zijn, wat broes, zoo bedachtzaam en onpartijdig, schrijft over de waarde der genoemde Genootschappen, derzelver heilzame uitwerkselen onder ons, en haren Engelschen oorsprong. Aardig, maar waar ook, is het volgende gezegde: ‘Ik zou vreezen (bij het te veel en op zulken toon, als vaak geschiedde, berispen van hetgeen, in goeden zin, voor eene goede zaak gedaan wordt) eenigzins mij gelijk te maken met de Discipelen, die bij maria's liefdebedrijf, welligt ook niet geheel ongegrond, maar toch zoo koud en onheusch zeiden: ‘Waarom deze zalf niet voor driehonderd penningen verkocht, en den armen gegeven?’
En zoo komen wij tot het Resultaat, waarvan de aanwijzing het hoofddoel dezes werks was. Wat invloed, bij het dreigend aanzien van het R. Katholicisme, voor de Nederlandsche Protestantsche Kerk, tot hare beveiliging, uit Engeland mag verwacht worden; ziedaar, Lezer! het belangrijk onderzoek, waarmede broes besluit. o, Mogt hetgeen hierover geschreven werd in aller Protestanten handen komen! Ja, wij bedwingen den wensch niet, dat dit afzonderlijk, bij uittreksel en uitbreiding, en met vertaling der Latijnsche en Hoogduitsche aanteekeningen, zoo veel noodig is, het licht zage, en verspreid wierd, althans niet minder dan de godsdienstige Traktaatjes, onder ongeleerden! Tot die verspreiding zouden wij alle Protestantsche Leeraars en Godsdienstvrienden oproepen, zoo lief ons waarheid, vrijheid, Godsdienst en vaderland is! Mogt de waardige man zelf de
| |
| |
hand leenen tot vervulling van dien wensch, althans vrijheid daartoe geven!
Er bestaat gevaar, Niettegenstaande de groote verliezen, door Rome sedert 30 jaren geleden, en hoezeer onze eeuw verschille van die tijden, toen Keizers en Koningen, om aflaat van den Paus, naar Rome reisden, en dagen lang aan het Vatikaan geknield lagen, ja hoezeer zelfs de Roomschkatholijke Kerk, uit gebrek aan vorig aanzien en vastheid, en door de toenemende verdraagzaamheid, schijne gevaar te loopen, - broes is te wijs, om zwaargemutst te zijn zonder groote oorzaak: hij berekent, met koelen zin, niet alleen wat bekommert, maar ook wat geruststelt, en, beiden in de schaal des onzijdigsten onderzoeks gewogen, doet het eerste die, ten aanzien der gemelde punten, overslaan. Behalve hetgeen tegen het genoemde, dat de ongegrondheid van groote vreeze zoude moeten bewijzen, wordt overgesteld, waardoor die gunstige gesteldheid van zaken heel wat verliest, vindt broes te regt bezwaren in de vereeniging der zeventien gewesten, die, hoe natuurlijk en billijk alzoo, der Protestantsche Kerke, nu een derde der bevolking geworden, nadeelig kan worden, die zich de mogelijkheid niet verbergen mag, dat eens een late nakomeling onzes Konings zich tot het Roomsch geloof liet overreden. Bezwaar vindt hij verder in de Bilderdijksche factie, op welke een Jezuit, als op een veelbelovend korps hulptroepen, met groot genoegen zien moet. Vrijmoedig, maar hoogst bescheiden, beredeneert hij dit; en wie zal hem bijval weigeren? Wat hij bepaaldelijk vreest, geeft hij dan op, in zulker voege, dat men in zijne bezorgdheid en ijver deelen moet, en geen Roomschkatholijke heeft reden tot ergernis. Van Engeland wachte, op hier duidelijk aangewezene gronden, de Protestant bescherming. Van de vastheid des zetels van zijne belijdenis aldaar, van der Engelschen vermogen en gereedheid tot hulpe aan geloofsgenooten, van de groote magt, waartoe
Engeland is opgewassen, en van zijne betrekking op zijnen Bondgenoot (door geene koopmansbetrekking verijdeld) wachte hij die, gelezen hebbende, wat hier
| |
| |
bl. 225-231 voorkomt, en, des twijfelen wij niet, overtuigd zijnde. Deze geruststelling sluit geenszins eigene aanwending van behoedmiddelen uit, maar dringt veeleer tot dezelve te sterker aan. Deze middelen zijn, vastheid, voorzigtigheid, en verdraagzaamheid; voorts, een wakker voorstaan van het Protestantsche geloof, zoo wel met tegenstand van neologie als overdreven liberalisme; laatstelijk, vriendschappelijke vereeniging van de onder cheidene afdeelingen der Protestantsche Kerk. Bij de hier in het oog vallende onmogelijkheid der vereeniging met de Roomschkatholijke Kerk zijn de voorgeschrevene middelen ernstig aanbevolen; maar komt het er vooral op aan, wat te doen tot genot der bescherming door de Engelsche Kerk, in gevalle des gevaars. Broes raadt daartoe tot aankweeking van wederzijdsche achting, goedwilligheid en vertrouwen tusschen Engelschen en Nederlanders; en hoe billijk dit zij, en hoe veel daartoe al kan geschieden, leze men bij hemzelven. Wie vereenigt zich niet met zijnen wensch, dat van de wijd en zijd uitgestrekte Bijbelen Zendelinggenootschappen Engeland het middelpunt wierd, waarvan niet hoog gezag en wetten, maar, ten tijde van gevaar, voorzigtige raad, onderlinge bemoediging en bescherming zich verspreiden mogten? Het belangrijk geschrift eindigt met de herinnering van hetgeen volstrekt lafhartig vreezen verbiedt, even schadelijk als geringachting des gevaars. De geaardheid der Nederlandsche natie, de nationale antipathie tegen het R. Katholicisme, zoo veel de Hervormden in de noordelijke provinciën aangaat, (hoe veel is daarvan evenwel vervlogen!) de onwaarschijnlijkheid, dat het Huis van oranje den voorvaderlijken Godsdienst zoude afvallen, en de geest des tijds, de geest des onderzoeks, stellen den bedachtzamen gerust, ten opzigte van het vaderland; terwijl
voor de Protestantsche Kerk in haar geheel nog minder te vreezen is, van wege de zigtbare verzwakking der Pauselijke Kerk, en, ook weder, om den geest der eeuw, welke het uitdruksel is van den Raad der Voorzienigheid, die van elken tijd den stand en de meerdere of mindere vordering afgebakend heeft.
| |
| |
Bij herhaling had de verdienstelijke Schrijver de volstrektste onzijdigheid en kloekmoedige vastheid van 'sKonings bestuur geroemd; eene Narede dient ter bevestiging, dat en de Protestant gerust, en de Roomschkatholijke tevreden zijn moge onder dat bestuur, de laatste ook waar hij het kerkelijk regt wat verkort acht. Er wordt hier gesproken van de waakzaamheid des Gouvernements tegen oproerig bedrijf in elke gezindte, en voor de vrijheid en gelijk heid van Godsdienstbelijdenis, ten gevolge waarvan de Jezuitsche Zendelingen geweerd zijn; ook van den maatregel omtrent de processiën, en controvers - predikatiën tegen de ketters. Nog twee andere wetten, de eene betreffende briefwisseling met buitenlandsche Kerkbesturen, de andere erfmaking aan eene kerk, ezv. overwogen zijnde, komt vooral het Decreet omtrent het Collegium Philosophicum in aanmerking. Men leert hier, wat daaromtrent al besloten is, onderscheidenlijk kennen, en 's Konings onpartijdigheid wordt tegen de Roomsche ergernis voldingend gehandhaafd. Doch, ook hier leze men den Schrijver zelven.
Dat eene afdeeling over de Protestantsche Kerk in Noord-Amerika, om de dikte en prijs des boeks niet te vermeerderen, achtergebleven is, en in het Christelijk Maandschrift nu komen zal, is jammer, zoo wel als het niet vertaald zijn van vele belangrijke en groote aanteekeningen, zoodat vele lezers nu heel wat ongelezen laten moeten, dat hun van dienst had kunnen zijn. 't Is te hopen, dat het gemelde stukje ook afzonderlijk zal te bekomen zijn.
Heeft nu de lezer van dit Tijdschrift onze lofspraak nog van noode, om zijne belangstelling in dit werk op te wekken? Die loffpraak blijft altijd beneden de waarde des boeks. Hij leze onzen wensch, dat in geen Protestantsch Huisgezin, waar men gaarne iets degelijks leest, dit boek gemist worde, zoo min als in het studeervertrek des Geleerden! Dat broes, lange nog gespaard, ten zegen en fieraad der Protestantsche Kerke, zich, dankbaar aan God, verblijde over de vruchten zijns arbeids, die gewis zijnen naam, bij dien zijns Vaders en Broeders, onsterfelijk maakt! |
|