Dat hij steeds zijn schapen leide
Door de beemden van genaa,
En ze bij verkiezing weide
Aan den voet van Golgotha.
Doch moet gij nog een poos vertoeven
Op 's werelds woesten oceaan,
En nu en dan slechts druiven proeven
Van 't eeuwig vruchtbaar Canaän.
(Lees Canaaan, zal het vers rijmen, of het is een voet te kort.)
maar zij onthoudt zich, een paar plaatsen uitgezonderd, van dat uitvaren tegen andersdenkenden, van dat verdoemen en verketteren, hetwelk bij de partij, tot welke zij schijnt te behooren, anders schering en inslag is. Wij willen toonen, dat wij dit op deszelfs regte waarde weten te schatten, en dat wij ieders godsdienstige overtuiging eerbiedigen, zoo lang zij slechts met Christelijke liefde vereenigd blijft; en hoe zullen wij dit beter doen, dan door geene verdere aanmerkingen te maken op eenige grove taalfouten en geheel oneigenaardige uitdrukkingen, en door alleen met weinige woorden te zeggen, dat deze oud-Gereformeerde versjes, wel is waar, twee eeuwen ten achtere zijn in de stof, maar dat zij, wat den vorm betreft, veel beter zijn, dan wij het van zulk eene sijne Dame mogten verwachten?