zelf leest, dezelve zeer spaarzaam gedaan zal achten, en ze heel wat vermenigvuldigen kan. Dit ééne echter worde nog opgemerkt, opdat toch van kesteren, en met hem elk uitgever, toezie, dat hetgene hij dan toch vertaald wil hebben in de regte handen kome. Bl. 70 leest men: ‘De hedendaagsche Zwitsersche kleederdragten, van welke wij er verscheidene in plaat zullen brengen,’ ezv. - en nu vindt men geene platen. Hoe zit dat? Den sleutel vindt men na een uittreksel uit een werk van depping, waarvan men, bl. 5, leest, dat koperen platen het verzellen, ezv. Daar wordt gezegd, dat men derhalve de teekeningen zal dienen aan te vullen, - hier, dat men dit niet behoeft te doen, omdat men verscheidene platen geest. Men laat depping spreken, alsof men zelf sprake, en nu maakt men al eene heel malle figuur!
Dit spijt ons, omdat wij voor ons dit boekwerk, dat zeker meer onderhoudend konde geschreven zijn, zoo gaarne aanprezen, uit hoofde van vele wetenswaardige bijzonderheden, die het, in een beknopt bestek, modedeelt; hoewel zij, voor welke dezelve niet zoo zeer aangename herinneringen, als wel geheel nieuw zijn, wel nu en dan een woordje tot opheldering wenschen zullen. In de 90 eerste bladzijden vindt men een algemeen overzigt van Zwitserland, en voorts de beschrijvingen van elk kanton in het bijzonder. Het verrassende, vooral om het onverwachte eener zoodanige afwisseling, is echter niet zóó weinig, dat de Recensent omtrent de keuze van het een of ander niet zoude verlegen zijn. Die anekdote omtrent de kinderliefde van een' kwikstaart, D. I bl. 60; die uitweiding omtrent de volksverhuizingen, bl. 68; dat verhaal aangaande de wonderbare redding van een, door een' koningsarend, in de lucht opgevoerd kindje, bl. 235; die vertelling aangaande een dorppoëet bij de Entlebuchers, D. II. bl. 35; die opmerking omtrent den voorrang der Appenzeller vrouwen aan het H. Avondmaal, bl. 135, en omtrent het eijerenspel op Paschen, bl. 141; dat berigt omtrent het bereiden der Zwitsersche kaas, bl. 156, en meer, door ons aangeteekend, ware der overneminge even waardig. Zie hier echter eene andere kleine, maar bevallige proeve: ‘Bij de Graauwbunderlanders heeft de gastvrijheid de volgende gewoonte ingevoerd. Is er tusschen twee personen eene beleediging voorgevallen van dien aard, dat de wraak hare bloedige hand in het spel mengen kunne, zoo trachten hunne vrien-