| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Engelsche Hervormde Kerk, benevens haren invloed op onze Nederlandsche, van den tijd der Hervorming aan. Door Wilhblm Broes. In II Deelen. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1825. In gr. 8vo. Te zamen 719 Bl. f 8-10 c.
Het werk, getiteld: de Vereeniging der Protestanten in de Nederlanden, is, en worde hoe langer hoe meer, bekend en behartigd. Zelden werd een boek uitgegeven, aangaande hetwelk zich zoo ééne stem slechts, die der goedkeuring en des lofs, hooren deed. Tot de nuttigheid deszelven behoort het gevolg, waartoe het aanleiding gaf, de verschijning van dit kerkelijk en staatkundig historisch geschrift, hetwelk den naam van broes, ons vaderland en den geest onzer eeuw tot gelijke eere strekt. De Recensent van het eerstgenoemde werk verheuge zich daarom, dat hij, door ééne opmerking, oorzaak werd van dezen arbeid des waardigen Amsterdamschen, echt Hervormden, Leeraars! Het zoude ons leed doen, indien die arbeid, op den titel af, eeniglijk verwezen werd, waar hij schier onmisbaar is, - ter studeerkamer der Kerkelijken. Mogt ook dit Tijdschrift mede zulks verhoeden!
De titel doet het werk kennen. Van zelve spreekt het, dat men hier eene beschrijving der Hervorming in Engeland vooruitgesteld hebbe te wachten. Eene levensschets van t. cranmer, Aartsbisschop van Canterbury, grondlegger van de Kerkhervorming in Engeland, opent daarom het eerste deel. Terstond reeds, bij de beoordeeling der driederlei wijs van hervorming, herkent men broes, d.i. den scherpzinnigen, bondig en puntig redenerenden en edelmoedigen Geleerde. Na eenig, genoegzaam berigt, omtrent de Kerkhervorming in Engeland tot den tijd van cranmer's verschijning, wordt het bedrijf diens Kerkvoogds verhaald, en dan zijne her- | |
| |
vormingswijze getoetst. Aan de levenschets van den, dikwijls zoo tegenstrijdig beoordeelden, Hervormer van de Kerk in Schotland, john knox, is eene zeer groote plaats ingeruimd. Na een voorverhaal, de geheele regering van jacobus en een gedeelte van het Regentschap bevattende, wordt het hervormingswerk, onder knox, in vier tijdperken beschouwd; en dewijl hier, ten gevolge van des Schrijvers plan, een algemeen overzigt van de Schotsche Staatsgeschiedenis is ingeweven, maar de Engelsche, op zichzelve, in het tweede deel zal voorkomen, zoo laten wij volkomen gelden, wat de Schrijver zegt, dat die uitgebreidheid noch toevallig, noch uit slordig meten ontstaan zij. Evenwel mag het spijten, dat niet eerst de levensschets van den Schotschen Hervormer, en dan de Schotsche Staatsgeschiedenis, ook in dit deel, elk eene afzonderlijke plaats vond. Dit had zeker vele moeite gevorderd, maar de lezer den Schrijver daarvoor ook onvermoeider kunnen volgen. De weg toch is allen (wij spreken alleen van hen, die zulke boekwerken lezen) niet even gemakkelijk. Er wordt zoo veel te
bezien gegeven, dat men wel eens meerdere rustpunten verlangen zoude. Doch, elk Schrijver van verdienste heeft zijn plan overlegd, en broes mag dus het zijne volgen. Ook is dit een boekwerk, om beoefend te worden, en de inspanning, die het vordert, wordt niet alleen rijk beloond, maar ook aangenaam afgewisseld door de manier, waarop de Schrijver zijne lezers onderhoudt.
Aan anderen, met name aan de Bijdragen tot de Godgeleerde Wetenschappen, een uitvoeriger beoordeelend verslag van dit werk overlatende, stippen wij slechts de hoofdzaken aan, om dan nog, met één woord, op het belangrijke dezes werks terug te komen, en dan moge men, wat wij zullen aanmerken, toetsen.
De Engelsche Episcopale en de Schotsche Presbyteriaansche Kerk, deze op de Knoxiaansche, gene op de Cranmeriaansche hervormingswijze gebouwd, worden nu onderling vergeleken, en onderzocht, of het lof en aanprijzing waardig is, om, gelijk in de Episcopale Kerk,
| |
| |
voor den eerdienst eene uitgebreide Liturgie te hebben, en wel zulke, die stiptelijk gevolgd wordt. Na eene voldoende beschrijving derzelve gegeven te hebben, laat de Schrijver alles, wat voor hare voortreffelijkheid gezegd kan worden, zoo veel gelden als het kan, en wijst dan, zoo in de aanleidingen tot die Liturgie, als in hare mindere vrucht, hare ongenoegzaamheid ter onderwijzing, het wanstaltige van het dooreengemengde oude en nieuwe, en hare ongepastheid voor het leeraarsambt, het gebrekkige aan. De gemaakte vergelijking wordt, met vele vrijmoedigheid, maar uitermate groote nederigheid, gebruikt tot afrading eener verbetering, waarbij het prijsselijke Presbyteriaansche zoude gevaar loopen, en ter aanprijzing eener zoodanige, waarbij het loffelijke Episcopale gewonnen wordt. De voorslag tot vernieuwing der oude Liturgie, naar de denkwijs van dezen tijd, wordt hier getoetst; en het is dit vooral, waarop wij de besturen in de Protestantsche Kerk, en voorts alle Leeraars, opmerkzaam maken.
Aan de Methodisten wordt een afzonderlijk Hoofdstuk gewijd, en dezen, ten aanzien liunner afkomst, wel onderscheiden van de Dissenters. Van hunnen oorsprong en uitbreiding, voorts van hun leerbegrip, eindelijk van hunnen eerdlenst en predikwijs wordt het noodige verslag gedaan, vooral van hunne gezelschapsinrigting. (Dikwijls doet ons Do. broes glimlagchen. Recensent deed het ook hier, bij een kort compliment aan de Ouderlingen, aan welke hij - antimethodistisch - raadpleging en bestuur toekent.) Der Methodisten instellingen bij bijzondere gemeenten, ezv. en hun verband met de Hernhutters vermeld zijnde, wordt de vraag beantwoord: Hoe staan de Methodisten in den loop der Engelsche Kerkgeschiedenis? In wat zamenhang met vroegere tijden, vooral met latere, en den tegenwoordigen Godsdienstgeest in Engeland? waarna hare waarde beoordeeld wordt.
Een volgend Hoofdstuk betreft de Kwakers. De oorsprong en uitbreiding dier gemeente wordt verhaald, hare onderscheidende leer vermeld, en hare zedeleer, waar de
| |
| |
opmerking van belang is, dat sommige harer meeningen, weinig zamenhangende met hare hoofdstelling, overgenomen zijn van de Baptisten; maar vooral van belang is het betoog, dat die hoofdstelling, van geene mystikerij vrij, echter geene gevaarlijke mystikerij is; en eene andere aanmerking, dat de Kwakersche grondleer zoo wel met het R. Katholicisme, als met het Naturalisme iets gemeen heeft. Hun godsdienstig leven (hun eerdienst en andere godsdienstinrigtingen, hun werkzaam en gezellig leven, en hunne deelneming aan algemeene liefdadige ondernemingen) wordt vervolgens zóó beschreven, dat men met aandoening, en lofspraak op die Vriendengemeente, dit Hoofdstuk eindigen zal.
Voor de overige Dissenters is de laatste plaats ingeruimd. De menigte derzelven - allen onderling verscheiden en ten deele aan elkander gelijk, zoo als men hier gaarne zal aangetoond zien - wordt door den scherpzinnigen Schrijver verklaard uit den nationalen geest der Engelschen, vrijheidsliefde (drift?), zucht tot genootschappen, en om in partijen tegen elkander over te staan, welke eigenheid dier natie en uit hare staatsinrigting, en uit hare geschiedenis zich bewijzen laat. Broes onderzoekt verder, in welke mate de Engelsche verscheidenheid en vrijheid van Godsdiensten den godsdienstigen zin diens volks bewijzen, en beoordeelt dien zin. Drie gegronde waarnemingen staven de moeijelijkheid der oplossing van het eerste punt dezes onderzoeks, en geven den sleutel voor de omzigtige beslissing. Het andere punt mag geacht worden afgedaan te zijn in het geschrift over de Vereeniging der Protestanten, zoo veel de voordeelen der verscheidenheid en vrijheid van godsdienstbelijdenis betreft. Over de nadeelen leze men hier nog. Dit leidt tot opmerkingen over hetgene wet en Overheid behoort te doen, omtrent nog niet gevestigde, maar toelating en bescherming begeerende godsdienstpartijen. De redenen, ten voordeele van het verbod, om nieuwe gemeenten te stichten, en de ongerijmde gevolgen, verbonden aan de meening der wettigheid van zoodanig verbod, ten toets
| |
| |
zijnde gebragt, worden eenige bepalingen voorgesteld, ter afwending of matiging der nadeelen van de erkende regten en vrijheid tot stichting eener nieuwe sekte, alles zoo veel de Overheid aangaat.
Het verslag van een zoodanig werk niet korter zijn mogende, dan dit uitviel, en het tweede deel dezes geschrifts nog belangrijker zijnde dan het eerste, vergenoege zich de lezer voor ditmaal hiermede, daar er nog voor deze en gene aanmerking, dit deel betreffende, een plaatsje moest openblijven.
Broes heeft zijn' eigen stijl. Jammer, dat die oorzaak is, dat aan hem niet gewende lezers meermalen over duisterheid te klagen vinden. Doch hij verdient, dat men zich, zonder zich dien stijl eigen te maken, aan hem gewenne, en men zal tevreden zijn. Taal en spelling zijn zoodanig, dat men de feilen gereedelijk, niet den Schrijver, maar den drukker wijten zal. Op het lijstje der drukfeilen wordt, uit dit eerste deel, gemist, gevallene (zeker opengevallene) gemeente, bl. 123, en: geboren uit een' Admiraal, bl. 237. Van deze zijde is dan dit boek niet geheel onberispelijk; maar hoe belangrijk deszelfs inhoud, vooral voor onze dagen! Wel hadden wij gewenscht, dat broes wat minder in zijne lezers voorondersteld, en, al ware het door meerdere uitvoerigheid, of in de aanteekeningen, achter elk deel geplaatst, het een en ander had opgehelderd. Er is nu dikwijls te veel ineengedrongen. De anekdoten, het verhaal verlevendigende, die Recensent had aangeteekend, om uit dezelve eene keus te doen voor een uittreksel, zijn, even gelijk vele fraaije gezegden en puntige opmerkingen, die van des Schrijvers juist oordeel en menschenkennis getuigen, te talrijk, om er hier van in te lasschen, zonder altijd te weinig ter proeve te geven. Meer dan ééne verbetering van andere Geschiedschrijvers is hier aangebragt, b.v. van m'crie, bl. 157, schröckii, bl. 210, 243 ezv. Bijzonder moeten wij nog opmerkzaam maken op hetgeen hier te leeren valt, ter gepaste beoordeeling der Kerkhervorming, voor elken onpartijdigen, wien de waarheid boven alles ter harte gaat.
| |
| |
Men leze broes, over de driederlei wijze van Hervorming zijn oordeel zeggende, bl. 4, en telkens in de beide levenschetsen, aan het hoofd des werks, vooral bl. 46; 115, waar hij den Schotschen opstand verdedigt; 119, waar hij het Parlementsbesluit ter afschafsing van den ouden Godsdienst niet regtvaardigt, maar verschoont. Voor den Godsdienstleeraar, en, zoo als reeds bleek, bijzonder in het berigt aangaande de Dissenters, ook voor de Overheid, is hier menige nutte wenk; en wat de eersten betreft, betreft alle Godsdienstvrienden in elke gezindte, die - ten ware hun oordeel en gevoel te eenemale verbijsterd zij - hoog ingenomen wezen moeten met des Hervormden Leeraars, door de edelste verdraagzaamheid en onpartijdigheid bestuurden, vrijmoedigen geest. Sommigen mogen, misschien, de voorzigtigheid wel eens te groot, en aan die kordaatheid min passende achten. Van een en ander een klein staal.
Het gansche Hoofdstuk over de Episcopale en Presbyteriaansche Kerk is der behartiginge van alle Leeraren en Kerkbesturen overwaardig. Wat bl. 276 voorkomt van het onvoegzame der schuldbelijdenis en bede om vergeving achteraan in het gebed, wat bl. 180 van de weinige geschiktheid van den liturgischen vorm tot onderhouding der aandacht, niettegenstaande zelfs daarbij gevoegde beweging van knielen en opstaan, noemen wij te liever, dewijl het eerste een vrij algemeen gebrek, en het andere niet genoeg tegen de nadeelen der herhaling door de verscheidenheid verzekerd is, bij de voorbereidingsplegtigheid ezv. Wij noemen verder (uit bl. 184) het geschrevene over de ongenoegzaamheid der Liturgie tot behoud der regtzinnige leere, maar vooral (bl. 188) deze taal: ‘De hervorming van onzen eerdienst, met opzigt tot de Liturgie, is - niet in het verbeteren en vernieuwen der oude formulieren gelegen, maar in het allengs voortgaand inkorten en ongebruikt laten liggen derzelven. Zoo is men, sedert langen tijd, reeds van de voorvaderen af, begonnen; zoo ga men voort; en te onzen tijde mag men met wat grooter stappen op dezen weg voorttreden,’ ezv.
| |
| |
ezv. Of zich hiermede genoeg verbinden laat, wat verder aangeraden wordt, ten einde de zwarigheden, aan het niet hebben eener Liturgie eigen geoordeeld, te ontwijken, betwijfelen wij. In meer dan ééne gemeente bediende Recensent, in hetzelfde Kerkgenootschap als broes, het Evangelie, en zag - behalve voor zijne bevordering - geene nadeelen van het somtijds geheel, of meestal geheel, weglaten der Liturgische formulieren; ook niet, waar een ander, aan zijne zijde, anders deed. Doch hij zorgde en voor verscheidenheid, en voor getrouwheid aan den goeden geest der oude opstellen, in leerrede, in te beantwoorden vragen, in toespraken aan de Christenschaar. Denkelijk laat hij hierover, eerlang, wel het een of ander ergens lezen. Wat van de zoogenoemde oefeningen gezegd wordt, vooral bl. 231, is - het worde maar niet misbruikt! - mede zeer te behartigen.
Echte liberaliteit, altijd het kenmerk van ware godsdienstige verlichting, gaat hier met grondige zaakkennis en vrijmoedig oordeel hand aan hand. De Remonstrantsche Broederschap houdt het gewis zulk eenen man ten goede, dat hij het verbod der Remonstrantsche predikatie, gedurende de eerste jaren of maanden, die hij in zichzelve regtmatig houdt, tijdens de roerige omwenteling, voor weinig berispelijk rekent (bl. 283); maar zelfs de Roomschkatholijke - kwame dit werk maar in zijne handen! - zal zich door de lezing overtuigen, met hoeveel regt broes schreef, bl. 46: ‘De Geschiedenis der Kerkhervorming, wel beoefend, strekt niet om de oude vijandschap te onderhouden en aan te wakkeren, maar veeleer om den vrede tusschen beiden te herstellen,’ en wat daar meer volgt. Hoe edel is dit gezegd: ‘Ik voor mij, hoe zeer mij de reinste waarheid het liefst is, ben met iedere orde des heils, met elk antwoord op de vraag: wat moet ik doen, om zalig te worden? tevreden, zoo maar de geprangde zondaar niet van de wederkeering tot God afgeschrikt, of, bij bloot vertrouwen op Christus verdiensten, de mensch gerust gesteld worde, zonder heiligheid van hart en wandel.’ (Bl. 204.) Mogten alle Gereformeer- | |
| |
den opmerken, ook wat er bl. 241 staat, en voorts het geheele werk lezen en ter harte nemen! Geene krankzinnigheid zoude voor regtzinnigheid, geen ijver zonder verstand, geene waarheid zonder liefde gelden.
Met dank aan den verdienstelijken Schrijver, zij dankbaarheid aan God betuigd voor het goede der Eeuw, die zulke sieraden heeft als broes, en voor dit werk!
(Zie voorts het eerstvolgend No.) |
|