heeft hij eene troostrijke schadeloostelling in de aanmoediging zijner begaafde Gade, die, volgens haar dichtstuk, voor 's mans werk geplaatst, zelfs voor de Hel verschrikkelijk is. Het motto van dat dichtstuk, dat onze bilderdijk niet kan nalaten te prijzen, is: ‘God heeft ous niet gegeven eenen geest der vreesachtigheid.’ (Wat verder 2 Tim. II:7 staat, is, met wijs beleid, weggelaten, als te eenemale ongepast.) De preek is onbegrijpelijk schoon, de stijl verheven, b.v.... Doch neen: want welk voorbeeld zal Recensent kiezen? het is alles even schoon! Higgajon, Sela!... Wat 's dat? Ja, Lezer! deze woorden zijn ontleend uit het einde der leerrede, hetwelk nog het beste is, als einde beschouwd. De naam van bähler worde vermaard, en zijne verdere schriften - want Recensent wil hem het pennewerk voor het publiek niet ontraden - leveren veel, zeer veel dergelijks op; want de waarheid des zuiveren Christendoms wint er ongetwijfeld bij, en hen leert men hoogschatten en navolgen, die dezelve betrachten in liefde!