Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 775]
| |
vreemd, gerustelijk wandelt, den rotting in de hand, in de groote laan van het park zijns kasteels, en zich opblaast in eene loge van een groot Theater; - waar groote Mijnheeren, die gedurende twintig jaren hunnen broederen de vaste en ligchaamskastijdingen hebben voorgepredikt, jaarlijks, voor hunne tafel alleen, vijstigduizend franks consumeren, en zich geenerlei aardschen wellust tot zonde rekenen; - waar een arme Kommies dagelijks van 's morgens negen ure tot 's avonds arbeidt, om twaalfhonderd franks te verdienen; terwijl een Chef de Bureau tienduizend franks wint met niets te doen; - waar men, van den eenen kant, de Tooneelspelers luidruchtig toejuicht, en aanmoedigt door rijke belooning, en, van den anderen, hen veracht bij hun leven en eene eerlijke begrafenis weigert bij hunnen dood; - waar men op duizenderlei wijze de dieven martelt en den manslag met den dood straft, en intusschen de dobbelhuizen en de schermzalen wettigt; - waar men het lidmaatschap verwerft van Akademiën of geleerde Genootschappen om zijne staatkundige denkwijze, en Staatsman wordt om zijne letterkundige begrippen; - waar men de strengste grondbeginselen van zedekunde belijdt, en ten zelfden tijde de menschen met ligchaam en ziel koopt voor eenige bankbiljetten; - waar lieden, die huishoudelijkheid preken, het geld van anderen verspillen voor hunne eigene vermaken, terwijl hunne slagtoffers dikwijls van honger sterven; - waar men, door een groot aantal bijzondere personen, het goud ziet beschouwen als een tak van een zeer weelderig vlijtbetoon, en ware vromen bijkans zonder schoeisel rondwandelen; - waar een Arabier behandeld wordt als een Christen, en een Christen als een Arabier; - waar men, eindelijk, zich veel laat voorstaan op zijne beschaving, en de naam van Jood eene beleediging is.
Kent gij dit Land, Lezer! uit deze schets, door eenen bewoner van deszelfs Hoofdstad zelv' ons geleverd? - Ja! wij kennen het, tot onze schade en schande, maar al te wel!.... |
|