kwam haar minnaar, maar - slechts als minnaar. Trouweloos ontweek hij de vervulling zijner duurbezworene belofte; en hare smart, van zich door hem, dien zij opregt beminde, schandelijk bedrogen te zien, werd door de angstige bezorgdheid wegens hare zuster en de onophoudelijke verwijten van haar eigen hart meer dan verdubbeld. Van ines of T. konde zij niets te weten komen. P. wist niet, of geliet zich niet te weten, wat van hen geworden was. Alleen de hoop, dat haar lot misschien minder ongelukkig dan het hare zijn konde, rekte nog haar bestaan. Het verledene vertoonde haar niet dan smartelijke herinneringen, de toekomst enkel bange bekommeringen.
Zoo sleepte zij, in stille afzondering, drie jaren lang, een jammerlijk leven voort, van harer handen-arbeid een sober bestaan ontleenende, en zichzelve verterende in het gevoel haars aanlegs tot een gelukkig, huisselijk leven met den man, dien zij haars ondanks nog beminde, maar van wien zij zich, uit pligtbesef, met geweld had losgerukt. Thans geraakte P. onverwacht in 't bezit eens rijken erfgoeds; en, toen eindelijk de stem des gewetens in hem ontwaakte en hem geene rust vergunde, besloot hij, haar die vergoeding aan te bieden, welke nog in zijn vermogen stond, en haar tot zijne echtgenoote te maken. Zij aanvaardde zijne hand; maar hunne harten waren, na al hët voorafgegane, niet geschikt, om dat geluk te smaken, hetwelk alleen uit wederzijdsche hoogachting en ongekreukte liefde wordt geboren.
Eenige weken na hunne verbindtenis bejegende haar, onverwacht, op eene wandeling, de minnaar harer ongelukkige zuster. Zij herkenden elkander, en constanze vernam, met angstige beklemdheid, naar derzelver lot. “Gevoelt gij,” vroeg haar T. met diepe ontroering, “u sterk genoeg, om de waarheid te verstaan?” - “Ja, ja! tot alles, behalve eene langere onzekerheid.” Hij verhaalde haar nu, met alle omzigtigheid, derzelver treurige geschiedenis. Ines had, bij haren val, den arm gebroken; maar, zonder haar hulp te verleenen, sleepte men haar terstond naar den kerker, waar zij, met een brood en waterkruik ingemetseld, de verbrokene gelofte met een' langzamen dood moest boeten. “Gij beseft, waarde constanze,” dus besloot T. zijn treurig verslag, “mijne smart; dezelve laat zich niet beschrijven. Hare liefde, haar vertrouwen op mijne eer - alles staat op dit oogenblik voor mijnen geschokten geest; de laatste woor-