| |
Levensschets van M.A. Pictet.
(Vervolg en slot van bl. 690.)
Ten einde de studie der Meteorologie, welke altijd eene zijner geliefkoosde geweest was, te bevorderen, vergenoegde zich pictet niet alleen met zijne onderscheidene Correspondenten aan te moedigen, om, nevens hem, vergelijkende waarnemingen te doen met de meer volmaakte werktuigen, welke thans in gebruik zijn; hij zette Observatoriums op de hoogste bergen van Europa, plaatste zelf, vóór eenige jaren, in het klooster op den grooten St. Bernard, weêrkundige werktuigen, waarvan hij de zorg aan de monniken, die hetzelve bewonen, toevertrouwde, en welker waarnemingen elke maand in de Bibliothèque universelle openbaar gemaakt worden. Na een bezoek bij deze vrome menschen, en getroffen door de gestrengheid van hunnen langen winter, bragt hij het plan ten uitvoer, om hunne woning
| |
[pagina t.o. 724]
[p. t.o. 724] | |
| |
| |
warmer en bij gevolg gezonder te maken. Met dit oogmerk plaatste hij eerst in de Bibliothèque universelle (T. 15, p. 238) den brief, welken de Heer parrot, Hoogleeraar in de Natuurkunde te Dorpat, bij deze gelegenheid aan gilbert schreef, en welken deze in zijne Annalen der Physik bekend gemaakt had; vervolgens beriep hij zich op de edelmoedigheid van Europa, en hij slaagde zoo wèl in het schilderen van de behoefte en het lijden dezer achtingwaardige menschen, dat hij hun toereikende gelden kon verschaffen, niet alleen om zich kagchels en buizen ter verwarming aan te schaffen, maar ook om hun gesticht te herstellen en te vergrooten. Hij had zelfs het plan gevormd, om een weêrkundig Observatorium op den Etna, als het zuidelijkste punt van Europa, op te rigten, en was reeds in 1820 vertrokken, om deze onderneming te bewerkstelligen, welke hem zeer belangrijke uitkomsten voorspelde. Opgehouden door de staatkundige verdeeldheden, welke toen in Italië plaats hadden, bragt hij den winter te Florence door, altijd te vergeefs het oogenblik afwachtende, waarop hij naar Palermo zoude kunnen vertrekken. Maar hij wist zijn verblijf in Italië ten nutte aan te wenden; hij maakte kennis met de beroemdste Natuurkundigen van Toskane, met welke hij proeven deed, waarvan eenigen geplaatst zijn in de Bibliothèque universelle voor 1821, (T. 16, p. 176, 286 en 296; T. 17, p. 25.) Overal, waar hij eenigen tijd bleef, schiep hij zich, als 't ware, tijdelijke vereenigingen, waarvan hij de ziel was, en in welke hij talrijke waarnemingen mededeelde.
Hij hield zich onvermoeid bezig met alles, wat betrekking had op de Geodesie en de metingen met den barometer, en in onze stad, of in derzelver nabuurschap, had er niets van dien aard plaats, waaraan hij geen werkzaam deel nam. Hij gaf eene Verhandeling in het licht over het voordeel, om eenen meridiaan en parallelboog te meten, welke Genève tot snijpunt had. (Deze Verhandeling, geplaatst in het 81ste Deel der Philosophical Transactions, gaf, meen ik, aanleiding, dat de Heer pictet bij de Koninklijke Maatschappij te Londen als Lid werd aangenomen. Men vindt in de Reizen naar de Alpen van de saussure een kaartje van de omstreken van den Montblanc, getrokken uit eene grootere kaart, welke het meer van Genève met de omringende landen bevat, en welke nooit in het licht verschenen is. Hij had eene kleine zaktafel van Logarithmen gemaakt, met behulp
| |
| |
van welke en van eenen barometer, die hij op zijne reizen als Inspecteur der Universiteit altijd bij zich had, hij een groot gedeelte der wegen van Frankrijk waterpaste. Hij bragt uit Engeland mede, en bood het Instituut, waarvan hij Correspondent was, een' authentieken standaard der Engelsche maten aan, welke door den beroemden troughton gemaakt was; en deze geleerde vergadering benoemde eene Commissie, om deszelfs ware verhouding met den mètre te bepalen. (Bibl. Brit. Sc. et A., T. 19, p. 109.) Hij stelde een levendig belang in de groote werkzaamheden, welke in onderscheidene tijdvakken ten opzigte der meridiaanmeting plaats hadden, en trachtte op verschillende wijzen ons Observatorium aan den grooten schakel van driehoeken te binden, welke Frankrijk en de naburige Landen bedekte. Hij hielp zelfs in 1822 bij de waarneming der Vuursignalen, welke op den berg Colombier boven Seyssel gegeven werden, en welke, onder het bestuur van den Heer carlini, gediend hebben, om dit Observatorium aan die van Milaan en Parijs te verbinden (Bibl. univ. Sc. et A., T. 21, p. 106); want te midden van alle zijne andere bezigheden droeg hij veel zorg voor deze inrigting, waarvan het bestuur hem sedert den dood van den Heer mallet was toevertrouwd; hij verbeterde en vermeerderde derzelver werktuigen, bezigtigde haar elken dag, bragt er dikwijls een gedeelte van den nacht door, en, toen onze Akademie, vóór eenige jaren, den Heer alfred gautier tot Hoogleeraar in de Sterrekunde benoemde, beijverde hij zich, om met hem allerlei soort van waarnemingen te doen, en hem te geleiden in eene kunst, waarin hij door zijne
natuurlijke bekwaamheid en lange praktijk uitmuntte.
Hij had door zijne verschillende werken zulk eene vermaardheid verkregen, dat alle vreemdelingen, welke Zwitserland bezochten, hem gaarne wilden zien; hij hield bij hen de eer van onze stad met eene innemende beleefdheid op; hij toonde hun onze onderscheidene gestichten; hij leerde hun onze kunstenaars en onze inrigtingen kennen, en, door zijn gul onthaal en de aanlokkelijkheden van zijne altijd schrandere en afwisselende gesprekken, won hij onfeilbaar hunne genegenheid en achting. In deze zijne taak, welke hem nimmer lastig toescheen, werd hij bijgestaan door de onderscheidene leden van zijn talrijk huisgezin, welke allen vermaak schepten hem daarin behulpzaam te zijn.
| |
| |
Dit achtingwaardig huisgezin was voor pictet eene bron van onuitputtelijke geneugten. Elk oogenblik van den dag, dat hij kon uitsparen, was hij bij zijne kinderen en kindskinderen, welke in dezelfde woning te zamen waren, en sprak met hen op eene beminnelijke, zachte, treffende wijze. Begaafd met eene gelukkige inborst, en met eene vrolijkheid, welke hem nimmer verliet, zag hij altijd de dingen van de goede zijde, en wist er altijd partij van te trekken. Hij bezat de kunst, om aan zijne gesprekken bestendig nieuwe aantrekkelijkheid te geven, het zij door belangrijke en op eene schrandere wijze voorgestelde verhalen, het zij door plannen of proeven, die hij bedacht, en die hij altijd naar de vatbaarheid der hoorders wist in te rigten, met eene levendigheid van geest en aangenaamheid van uitdrukking, welke hem bijzonder eigen waren.
Wanneer hij in eene vergadering was, waar iets te overwegen viel, gaf hij zijne meening altijd op eene duidelijke en beknopte wijze te kennen, en als hij dezelve geuit had, verdedigde hij die zelden, maar wijzigde die gaarne naar die van anderen; en nimmer was hij gelukkiger, dan wanneer hij de verschillende gevoelens vereenigd had. Nooit heb ik hem aan iemand harde en onheusche woorden hooren toevoegen, en nooit heb ik hem in eenige ongeduldige beweging gezien. Wanneer hij in eenigen wetenschappelijken redetwist was, gaf hij zijnen tegenstrever schielijk toe, eerder om het geschil te doen eindigen, dan uit gevoel van ongelijk. Wanneer men hem onaangename en ongepaste voorstellen deed, boog hij het hoofd neder, zonder iets te antwoorden, en zonder eenig uitwendig teeken van afkeuring te geven. Nooit bleef dezer verhevene ziel de gedachte van eenige beleediging bij, en nooit stoorde gebrek aan beleefdheid of onvoegzame bejegeningen zijne rust. Ook had hij nooit eenigen vijand, en was altijd omringd door zulken, welke hem bewijzen van achting en welwillendheid gaven. De leefwijs, welke hij had aangenomen, en de overgroote menigte van zijne bezigheden, beletteden hem, veel van die soort van betrekkingen te maken, in welke men den tijd doorbrengt zonder bepaald nut of doel; maar had men hem belangrijke zaken mede te deelen, hem om eenigen dienst of aanbeveling te vragen, dan was hem niets te veel, hij had dan zijnen tijd veil, hij schreef brieven, stelde zijne talrijke vrienden, die hij buitenslands had, te werk; en wanneer hij niet slaagde, was hij daarover
| |
| |
zeer gevoelig. Hoe vele diensten van deze soort heeft hij niet bewezen! Hoe vele mannen zijn hem voordeelige en eervolle posten of een goed bestaan verschuldigd! Kan men zijne natuurgenooten hartelijker beminnen, en hun betere en zekerder blijken van genegenheid geven?
Zijn Godsdienst bestond hoofdzakelijk in het naauwkeurig vervullen zijner pligten, eenvoudig en zedig te leven, en edelmoedige opofferingen voor anderen te doen. Hij hechtte groote waarde aan de belijdenis van het Christendom, zoo als hetzelve in onze Kerk onderwezen wordt; en, zonder zich ooit met godgeleerde geschillen in te laten, schreef hij echter aan den Methodist drummond, om zich te beklagen over de onvoegelijke uitdrukkingen, welke hij tegen onze Kerk gerigt had. Hij juichte met zijn geheele hart de groote onderneming der Bijbelgenootschappen toe, waarvan hij meermalen in zijn tijdschrift verslag deed, en ontving altijd met eene levendige genegenheid de achtingwaardige leden der verschillende Christengezindheden, zoo als macauley en allen, welke Europa doorreisden, om hetzelve zedelijker en godsdienstiger te maken. Zelfs was hij, zoo lang hij leefde, Secretaris van ons Bijbelgenootschap, waarin hij dikwijls omstandige berigten gaf over het werk en het welgelukken van het groote Engelsche. Eindelijk nog woonde hij met naauwgezetheid den openbaren Eerdienst bij, voornamelijk onze Catechizatiën; het vermaakte hem, daar den voortgang na te gaan van het godsdienstig gezang, waarover hij een uitnemend regter was, en het aanschouwen van de jeugd, welke voor het aangezigt des Heeren verzameld was, was een wellust voor zijn hart.
Maar de deugd, welke hij het standvastigst beoefende, was liefderijke mededeelzaamheid. Men kan letterlijk zeggen, dat, met uitzondering van zijne natuurkundige werktuigen, waaraan hij sterk gehecht was, hij niets bezat, dat hij niet gereed was met anderen te deelen. Nooit heb ik hem eenen dienst zien weigeren, wanneer hij dacht, dien te zullen kunnen bewijzen. In alle Genootschappen, waar hij voorzat, of waarvan hij lid was, nam hij alle Commissiën aan, en alle rapporten en onderzoek op zich. Hij kwam het eerst en vertrok het laatst, hoewel hij gewoonlijk druk met bezigheden bezet was. In dien tijd zelfs, toen hij slechts het noodige had om van te leven, vond men zijnen naam altijd aan het hoofd der inschrijvingen, strekkende om eenige inrigting
| |
| |
te bevorderen, of eenen ongelukkigen kunstenaar te helpen. De sommen, welke hij op die wijze uitgaf, waren aanzienlijk; want hij werd mededeelzamer, naar mate zijne omstandigheden verbeterden, en hij het einde zijns levens naderde; hij beperkte zijne gaven niet tot kunstenaars en derzelver ondernemingen, maar strekte dezelve tot alle ongelukkigen uit, daar hij eene menigte armen had, welke hij geregelde en dikwijls zeer milde aalmoezen gaf.
Het is klaar, dat deze wijze van leven hem geene groote rijkdommen kon doen verzamelen, hetgeen zeker eene verkeerdheid is in deze Eeuw, waarin men dezelve zoo zeer waardeert; maar wie zoude hem daarom kunnen laken, of beweren, dat zijn voorbeeld vele navolgers zal vinden? Het gros der menschen plaatst zijne middelen in de publieke fondsen, in buitenplaatsen of kostbare meubelen. Pictet heeft dezelve anders geplaatst; zijne medeburgers zullen altijd zijne nagedachtenis in eere houden, en zijn huisgezin, in plaats van daarover eenig verdriet te gevoelen, zal zich daarop altijd kunnen verhoovaardigen.
Men begrijpt, dat hij, volgens zijne aangenomene grondbeginselen, zich weinig met staatkundige twisten bemoeide, vooral sedert zijn vaderland deszelfs onafhankelijkheid herkregen had. De regel van zijn gedrag onder elken Regeringsvorm was, al het mogelijke goed te doen, door deszelfs inrigtingen te helpen verbeteren, door licht en godsdienstige gevoelens te helpen verspreiden, door het bevorderen van het geluk der mindere klassen, en door aan de hoogere eene zucht naar algemeene achting in te boezemen. Hij wilde zich de eer niet toeëigenen, eenen tak van wetenschap geschapen of uitgebreid te hebben, maar dong steeds naar die van nuttig te zijn; en men kan zeggen, dat hij zijn oogmerk ten volle bereikt heeft, daar zijn geheele leven hieraan was toegewijd. Op verre na heb ik alle de algemeene en bijzondere diensten niet opgeteld, welke hij aan onze fabrijk, aan onze huishoudelijke kunsten en aan ons wetenschappelijk en godsdienstig onderwijs bewezen heeft. Wat zoude het zijn, indien ik, mij uit dezen naauweren kring verwijderende, hem beschouwde, hetzij in betrekking tot onze Bondgenooten, hetzij in betrekking tot vreemden, en bij die schilderij dat zedelijk, godsdienstig en wetenschappelijk onderwijs voegde, dat zijn tijdschrift gedurende dertig jaren door verschillende deelen van Europa verspreid heeft! Hetgeen hem bovenal
| |
| |
onderscheidde, was eene groote zuiverheid van gevoel, en, indien ik mij dus mag uitdrukken, eene uitgezochte zedelijkheid; hij beminde alles, wat zuiver en eenvoudig was; hij hechtte zich aan den man, bij wien hij lust voor zijn vak, liefde tot het goede, of zucht tot pligtsbetrachting ontwaarde; hij schiep dan vermaak, hem aan te moedigen, en hem treffende blijken van zijne genegenheid te geven. Hij had zelf eene opregte zedigheid, die zich in geheel zijn gedrag kenbaar maakte; hij vermeed zorgvuldig alle loftuitingen, en men kon zien, dat het hem onaangenaam was, dezelve te ontvangen. Nooit heb ik hem over zichzelven hooren spreken, zijne goede daden hooren ophalen, of anderen bezig houden met hetgeen hem aanging. Zijn geluk was het, zich te doen vergeten, indien ik mij zoo mag uitdrukken. Een treffend voorbeeld van hetgeen ik hier bijbreng kan men zien in die stukken van de Bibliothèque universelle, welke op de wetenschappen betrekking hebben, en vooral in die, welke hij heeft opgesteld.
Reeds vroeg maakte hij eene verzameling van mineralogische voorwerpen, welke voornamelijk de rotssoorten van onze bergen bevatte, zoo als die door de saussure beschreven zijn, en welke hij van tijd tot tijd op zijne onderscheidene reizen vermeerderde. Hij hechtte echter nog meer waarde aan zijne verzameling van werktuigen voor de proef ondervindelijke Natuurkunde, welke hij uit zijne overwinst aankocht en nog steeds vergrootte. (Onze stad is in het bezit derzelve gekomen, en heeft ze in een lokaal geplaatst, dat geschikt is voor het geven van lessen in de proefondervindelijke Natuurkunde, welke geregeld behoorden plaats te hebben.) Hij gebruikte dezelve om publieke lessen te geven, welke altijd sterk bezocht werden, en om welke men hem met veel aandrang verzocht, dewijl hij zich daar in al zijne voortreffelijkheid vertoonde. Hij had inderdaad zulk eene duidelijkheid, bevalligheid van uitdrukking, geschiktheid om duisterheden op te klaren, hinderpalen uit den weg te ruimen, en voor de onwetendsten zelve de verschillende onderwerpen, waarmede hij zich bezig hield, verstaanbaar te maken, dat elk hem verliet met de overtuiging, dat hij het gehoorde begrepen en iets geleerd had. Vooral muntte hij uit in de moeijelijke kunst om de proeven in gereedheid te brengen en dezelve te doen gelukken, en nooit heeft hem iemand overtroffen in de beschrijving van eenig zamengesteld
| |
| |
werktuig. Hij schepte vermaak in deze openbare lessen, hoewel zij voor zijne gezondheid nadeelig waren, dewijl zij hem te zeer bezig hielden en te veel inspanning vorderden.
Hij zelf woonde geregeld de lessen bij, welke zijne ambtgenooten gaven, en deed dit met zulk eenen ijver, dat hij niet alleen nooit wegbleef, maar er altijd aanteekeningen maakte, hetzij om dezelve over te schrijven, hetzij om zich belangrijke zaken naderhand weder te herinneren. Alles, wat hij deed, deed hij altijd met denzelfden ijver. Nooit deed hij eene reis of togtje, zonder er een journaal van te houden, en onder zijne papieren zijn vele stukken van die soort, welke des te kostbaarder moeten geacht worden, daar zij met natuurlijkheid en opmerkelijke oorspronkelijkheid zijn geschreven. Men kan daarvan oordeelen uit eene driemaandsche reis in Engeland, Schotland en Ierland, welke hij in vorm van brieven aan zijne medeärbeiders geschreven heeft, en welke ook nog afzonderlijk gedrukt is.
Dusdanig was deze zeldzame man, die tot geluk en sieraad van zijn land geboren scheen. De Voorzienigheid had hem in den hoogsten graad met gaven bedeeld, welke Zij het gros der menschen slechts met mate schenkt. Eene voortreffelijke gezondheid, sterkte van ligchaam en geest, eene edele en voorkomende houding, onvermoeide werkzaamheid, eene zachte en vrolijke gemoedsgesteldheid, vast karakter, aangename talenten, een voortreffelijk hart, dit alles had hij ontvangen; en wanneer men hem zag en hoorde, dan vroeg men zich, welke vermogens of hoedanigheden de natuur hem geweigerd had. Hij kende de meeste levende talen, en had het Hoogduitsch nog in gevorderden leeftijd aangeleerd. Hij was Letterkundige, Toonkunstenaar, Sterrekundige, Mineralogist, Natuurkundige, en uitmuntend Schrijver. Hij had daarenboven eene gemakkelijkheid om te bevatten en te werken, welke hem in staat stelde, om schielijk het grootste en moeijelijkste werk te verrigten. Hij bezat in de hoogste mate hetgeen ik het werkdadig en verstandelijk leven (vie active et intellectuelle) zoude noemen, en hij deed in éénen dag meer, dan anderen in eene geheele week. Hij sliep weinig, en wanneer hij zulks verkoos; men vond hem elk uur, elk oogenblik gereed. Hij was, gedurende vijftig jaren, de ziel van alle onze verbeteringen in de Kunsten, in de Scholen, in de Huishoudkunde, in menschlievende Inrigtingen, en natuurlijk dus ook is zijn naam verbonden aan al het goede,
| |
| |
wat in dit tijdperk heeft plaats gehad. Ook was de dag waarop men hem de laatste eer bewezen heeft, een dag van algemeenen rouw. De inwoners van Genève van alle rangen kwamen, om hem het laatste bewijs van hunne eerbiedige genegenheid te geven; en hunne bedrukte houding gaf genoegzaam te kennen, wat er in hun hart omging. Zijn leven was gelukkig, zoo gelukkig ten minste, als dit hier op aarde zijn kan; want, uitgezonderd het verlies van zijne Echtgenoote, eene voortreffelijke vrouw, welke hij spoedig verloor, en het latere van zijnen beroemden Broeder, ondervond hij geen ernstig verdriet, noch eenig harteleed. (Zoo hij nog eenige weken geleefd had, zoude hij getuige geweest zijn van een droevig voorval, hetwelk hem sterk zoude getroffen hebben, te weten den dood van een' zijner Kleinzonen, die het eervolle slagtoffer werd van zijnen ijver, om den voortgang van eenen verschrikkelijken brand te stuiten.) Want ik noem dit niet het verlies van zijne middelen, dat hem nooit eenig verdriet veroorzaakte. Hij zag zijne drie Dochteren en derzelver kinderen opgroeijen, welke voor zijn hart eene altijd vloeijende bron van geneugten waren, en welke hem dikwijls in zijnen arbeid geholpen hebben. Hij werd gezocht door iedereen, behaagde elk, werd heusch ontvangen, waar hij zich ook vertoonde, en wist zich overal aangenaam onderhoud en bezigheid te verschaffen. Daar hij niets vorderde, geene eerzucht had, en door geen gevoel van ijdelheid of eigenliefde gedreven werd, trok hij van de zamenleving alle de voordeelen, welke zij geven kan, en bevond zich daar altijd wèl bij.
Deze man, die nooit had moeten sterven, heeft zijne eervolle loopbaan geëindigd op het oogenblik, dat hij lessen over de proefondervindelijke Natuurkunde gaf, welke door eene groote schaar van toehoorders bijgewoond werden. Zijne physieke krachten begonnen reeds te verzwakken, en hij beklaagde zich, dat hij zijn veelvuldig werk niet meer naar behooren konde verrigten, toen de dood van zijnen Broeder eene verslagenheid bij hem te weeg bragt, waarvan de gevolgen maar al te noodlottig geweest zijn. Hij is niet meer, en elken dag zoeken wij hem vergeefs in de vergaderingen, welke hij door zijne tegenwoordigheid versierde, waar wij zijne zoo bekende en zoo welluidende stem nog meenen te hooren. Wij, die sedert veertig jaren gewoon waren zijne gedachten op te zamelen en de beminnelijke uitboezemingen van zijn
| |
| |
hart te ontvangen, voor wie hij alle plaatsen versierde, waar hij zich bevond, en die altijd van zijne welwillende genegenheid verzekerd waren, wij zullen elken dag meer de grootheid van ons verlies gevoelen. Wij zullen hem op deze aarde niet wedervinden, dan in zijne talrijke geschriften en in de steeds blijvende sporen van zijne weldaden. Maar wij zullen hem ons voorstellen als beschouwer der wonderen eener voor hem opengelegde Natuur, welker roem hij steeds met zoo veel lust en ijver predikte, en wij zullen in de hoop leven van eens tot hem te komen. Mogt zijn voortreffelijk voorbeeld voor ons vaderland niet verloren zijn, en mogt vooral de jeugd hem tot modèl nemen, in zijne zedigheid, in zijne liefde tot het goede, in zijnen lust tot den arbeid, en in zijne toegenegene welwillendheid!
carus post genitis. |
|