Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 620]
| |
Voorbeeld van eene herstelling uit longtering, ontstaan ten gevolge van herhaalde bloedspuwingen. Door Z.H. van der Feen, Med. Doct. te Amsterdam.De openlijke bekendmaking van de genezing eener ziekte, welke uit haren aard doodelijk is, en jaarlijks duizende slagtoffers ten grave voert, zal, denk ik, aan geene misduiding blootgesteld wezen. En, schoon de opmerking meermalen met zeer veel grond is gemaakt, dat er zeer veel, ja te veel wordt geschreven, hetwelk niet alleen wel gemist konde worden, maar ook zelfs niet behoorde geschreven te worden, zou ik echter durven hopen, dat de mededeeling der volgende waarneming niet aan schrijfjeukte, maar aan een' der menschheid, zoo ik vertrouwe, nuttigen wensch worde toegekend, en derhalve gebillijkt; dat, namelijk, een oud, goed en veelvermogend geneesmiddel ook in ons land meer en meer worde in aanwending gebragt bij de behandeling eener verschrikkelijke ziekte, wier naam alleen reeds geschikt is, om elk gevoelig hart met huivering te vervullen; ik bedoel de aanwending des brandcilinders in de longtering, na bloedspuwing of andere oorzaken. De gelukkige uitkomst zal, twijfel ik niet, mijnen wensch regtvaardigen. In de maand October des verloopenen jaars werd mijne hulp gevraagd bij een' Heer, die, geboren uit eene teringachtige familie, en zelf van eene zwakke, magere, dorre en niet groot ontwikkelde ligchaamsgestalte, met een teeder, prikkelbaar gestel en geringe zenuwkracht, voor het overige meestal vrij gezond, uitgenomen enkele voorbijgaande en ligte aanvallen van podagra, welke weinig zorgen baarden, op het onverwachtst, na verschillende zielssmarten en meer dan gewone ligchaamsvermoeijenissen, in den ouderdom van 39 jaren, door bloedspuwing overvallen werd, welke eenige dagen bij vernieuwing zich instelde, en eene langdurig nablijvende sluimlozing, met hoest en vermagering des ligchaams, ten ge- | |
[pagina 621]
| |
volge had. Het gelukte mij, door een zeer gerestringeerd diëet en gepaste geneeswijze, dezen hagchelijken toestand te overwinnen, zoodat de lijder op het laatst van December alle blijken droeg van tot deszelfs gewone gezondheid teruggebragt te zijn. Deze vreugde was echter van korten duur; ik kon eene hervatting der bloedspuwing in de maand Januarij niet voorkomen; en ik moest tot mijn leedwezen ondervinden, dat dezelve, niettegenstaande alle aangewende pogingen, oorsprong gaf aan eene ware etterachtige longtering, welke zoo spoedig verliep, dat de zieke reeds in het laatst van Februarij aan den rand van het graf was genaderd, zonder eenige hoop op herstelling door de toediening van inwendige middelen. Sterk bewogen met den toestand des lijders, en overal nasporende, of ik iets vinden mogt, waardoor ik den ongelukkigen voor zijn talrijk huisgezin van uit de kaken des doods nog mogt redden, maar overal teleurstelling ontmoetende, werd mij de nu achttienhonderd jaren oude raad van celsus ten pligt, die zegt (lib. III, cap. 22): ‘Si vehementior noxa est, ac neque febricula neque tussis quiescit, tenuarique corpus apparet, validioribus auxiliis opus est. Exulcerandus (aeger) est ferro candenti - sic, ne sanescere sinas ulcera, nisi tussis finita fuerit.’ Toen derhalve tegen den aanvang der maand Maart, welke reeds door hippocrates, om den haar verzellenden eigenaardigen zonnestand en verandering van het saizoen, voor longzieken allergevaarlijkst is verklaard, mijn lijder in het volstrekt doodelijk tijdperk (stadium conclamatum) der tering was overgegaan; dat is, toen hij geheel krachteloos ter nederlag, zoodat hij het bed in 't geheel niet meer verlaten kon, en, met een uitgeteerd ligchaam, weggedorde armen en handen, ingezonkene kaken, wit loodkleurig aangezigt, groote, matte oogen, doodwitte, van natuurlijke levensspanning en levenswarmte beroofde handen en vingeren, met hijgenden adem en bevende stem, gekweld door den verschrikkelijksten, gedurig toenemenden hoest, door geene middelen, zelfs niet voor weinige minuten, | |
[pagina 622]
| |
meer te bedwingen, waardoor het ligchaam op de geweldigste wijze geschokt en afgemat werd, onder het opgeven van gedurigen etter, met de grootste benaauwdheden in de ademhaling te worstelen lag; toen de eigenaardige teringkoortsen reeds eenige weken, met tweemaal daags herhaalde aanvallen, hem niet meer verlieten, maar in elkander liepen; toen nachtzweet, pijnen in het darmkanaal, met stinkende en versmeltende afgangen, door flaauwten vergezeld, hem meer en meer uitputteden, - toen werd mij, herzeg ik, de raad van celsus ten pligt, om tot sterkere middelen mijne toevlugt te nemen, en moest ik dus de kracht van het vuur wel beproeven, om, zoo mogelijk, den lijder aan een' wissen en ophanden zijnde dood nog te ontrukken. De zieke, van het gevaarvolle zijns toestands zelf overtuigd, had moeds genoeg, om de door mij voorgeslagene werking van het vuur te willen doorstaan, welks aanwending ik bepaalde op den 4 Maart, voornemens zijnde, ten einde de juiste plaats der voorname aandoening in de longen naauwkeurig uit te vorschen, in den tusschentijd, mijnen vriend, den Heer j.l.c. schroeder van der kolk, praktiserend Geneesheer in het Buitengasthuis bij deze stad, als bijzonder ervaren in het gebruik der Hoorbuis van laenec, (waartoe mij het gehoor niet genoeg geoefend is) te verzoeken, om met gezegde werktuig mijnen lijder te onderzoeken, waaraan zijn Ed. met de grootste bereidwilligheid heeft voldaan, en eene dadelijke etterverzameling ontdekte in het voorbovenste gedeelte der regter long, tusschen de eerste en tweede ware rib. Ten gevolge van deze bekomene zekerheid, verzocht ik den kundigen Chirurgijn leefkens, om op den 4 Maart, in tegenwoordigheid van den Heer schroeder van der kolk en mijzelven, eene moxa te applicerenGa naar voetnoot(*). Om echter den weldadigen invloed van dit | |
[pagina 623]
| |
middel in ons geval te beter te waarderen, dient vooraf nog vermeld te worden, dat, in den belchrevenen ongunstigen toestand des lijders, er zich op den 3 Maart, des avonds, onder den kwellendsten hoest, op nieuw eene bloedspuwing had ingesteld, welke, gedurende den opvolgenden nacht en den morgen van den 4den, zich gestadig herhaalde, waardoor de zorgelijke omstandigheid van den zieke niet weinig vermeerderd werd. Ten half twee ure in den namiddag van den 4 Maart werd de moxa, ter grootte van een duim in diameter, op de aangeduide plaats aangezet. Aangestoken zijnde, brandde zij zeer gelijkmatig en langzaam ongeveer 10 minuten, zoodat de huid vrij diep verstoord, en er eene doode korst gevormd werd, ter dikte van omtrent eene halve lijn. De lijder verdroeg de kunstbewerking met eene loffelijke kloekmoedigheid, zonder eenig geluid van zich te geven, slechts enkele ligte pijnlijke trekken in het gelaat vertoonende; terwijl de pijn zelve, gelijk hij mij naderhand verzekerde, veel geringer geweest was, dan hij zich dezelve had voorgesteldGa naar voetnoot(*). Gedurende de aanwending van het brandmiddel bleef de hoest, die den lijder sedert eenige weken onophoudelijk gekweld had, stil, zich eerst, en slechts ééns, ver- | |
[pagina 624]
| |
toonende tegen het einde der kunstbewerking; zoodat de lijder, bij de weinige pijn van de branding, reeds dadelijke verligting ondervond in den voor hem zoo afmattenden hoest. Of deze eerste weldadige invloed alleen aan de kracht van het brandmiddel, of ook aan de hooggespannene verwachting van den lijder, derhalve aan eene psychische afleiding moet worden toegeschreven, zal ik niet onderzoeken. Het zij genoeg, dat er dadelijke verligting werd toegebragt. Ook in den achtermiddag was de hoest minder, dan vóór de branding; des nachts, echter, wakkerde dezelve weder op, en belette den slaap; doch gedurende de opvolgende dagen verminderde hij regelmatig, zoodat tusschen den 7 en 8 Maart de lijder, voor het eerst in verscheidene weken, een' rustigen nacht, door geenen hoest gestoord, mogt doorbrengen. Gelijk de invloed van het brandmiddel op den hoest voordeelig was, was het dit niet minder op de bloedspuwing en lozing van etterfluimen: want, schoon op den namiddag van den 4 Maart er nog vele met helrood bloed gekleurde fluimen werden uitgeworpen, greep hieromtrent den volgenden dag reeds eene merkelijke verandering plaats, alzoo de kleur van het bloed nu meer donker zwartachtig was, en er, in plaatse van dun, vloeibaar, een donker, gecoaguleerd bloed met de fluimen geloosd werd, hetwelk dagelijks, in regelmatig afnemende hoeveelheid, zeldzamer zich vertoonde, zoodat reeds op den 7 Maart daarvan geen spoor meer te zien was. Wat betreft de dikke, groote, geel, somtijds vuilbruin en graauw gekleurde etterfluimen, deze namen reeds op den eersten morgen na de aanwending van het brandmiddel eene meer gunstige gedaante aan, vertoonende zich namelijk dun, wit en slijmachtig, vervolgens gedurig zeldzamer wordende, zoodat in den nacht tusschen den 8 en 9 Maart de zieke geene sluimen hoegenaamd opgaf, en op den 10den niets dan eenig schuimend speeksel van tijd tot tijd wegspuwde. - Op den 9 Maart (den 5den dag na de branding) was de lijder, voor het eerst sedert eenige weken, zonder koorts, welke ook in het vervolg geheel niet is wederge- | |
[pagina 625]
| |
keerd; de pols was regelmatig, langzaam, week, zonder eenig spoor van geprikkeldheid, maar zwak. - Op den 10 Maart mogt de lijder zich voor het eerst in het gevoel van terugkeerende sterkte verblijden, alzoo hij eenige uren zonder vermoeijenis buiten het bed opzitten, en zonder hijgenden ademtogt met gemak spreken kon; terwijl ook zijn uitzigt eene meer natuurlijke verhouding bekwam, minder ingevallen zich voordeed, en blijken droeg van eene vrijere beweging des bloeds door het vaatgestel, waarvan de verdere blijken zich eerst later vertoonden in de meer van het hart verwijderde deelen, vermits eerst tegen den 31 Maart de natuurlijke kleur, levens-turgor en inwendig warmtegevoel in handen en vingeren zich begonnen te herstellen. - Het nachtzweet, pijnlijke aandoeningen in het darmkanaal en versmeltende afgangen verminderden reeds in de eerste dagen na het ophouden der koortsen. Het spreekt van zelve, dat, bij de noodwendig achterblijvende gevoeligheid in de longen, na eene zoo zware ziekte, de wisselvallige weêrsgesteldheid in de maanden Maart, April en Mei van tijd tot tijd eenigen hoest en vernieuwing van slijmafscheiding in de takjes der luchtpijp moest te voorschijn roepen. Dit geschiedde echter altijd in een' zoo ligten graad, dat de patiënt (onder het gebruik van gepaste inwendige middelen, en bij eene rijkelijk plaats grijpende en door de kunst onderhoudene etterdragt, na de afvalling der doode korst, door den brandcilinder gemaakt, welke afvalling plaats had op den 14 Maart) van wederinstorting bevrijd bleef, en zijne gezondheid, aanvoeding en krachten herstellen zag, zoo zeer, dat elk, die hem ontmoette, over den bijzonderen ommekeer zich ten hoogste verwonderde. Ik zal niet noodig hebben, in de opgave der inwendig door mij toegediende middelen hier uit te weiden, dewijl dezelve door de plaats grijpende omstandigheden verschillend gewijzigd werden, en deze opgave dus voor andere lijders overtollig zoude wezen, wier individuéle gesteldheid de keuze hunner Artsen, bij de aanwending der on- | |
[pagina 626]
| |
derscheidene gepaste middelen, bepalen moet. Alleen zal ik opmerken, dat eerst het gebruik van het afkooksel der Semina Phellandr. Aq., en naderhand het Alum. Crud. van 1 tot 1½ dr. per dag, mij treffelijke diensten bewezen heeft, in het overwinnen der nog lang plaats grijpende en terugkeerende neiging tot afscheiding van sputa mucosa. Het Alum. Crud. is door den lijder ruim zes weken gebruikt, tot dat hij, op den 29 Junij dezes jaars, (nadat hij reeds eenigen tijd zoo verre in krachten toegenomen was, dat hij dagelijks in alle weêr en wind de stad op en neder ging) tot zijne uitspanning deze stad heeft verlaten, en zich naar Nijmegen (schoon tegen mijnen raad) heeft begeven, waar hij, volgens eenen brief, in dato 20 Julij, door hemzelven aan mij geschreven, zich zoo wèl bevindt, dat hij uitgestrekte wandelingen doet, zoo zelfs, dat, gelijk ik uit den mond van zijne naaste familie verneem, hij, op een' dag van Nijmegen naar Rozendaal bij Arnhem gereden zijnde, en aldaar de verschillende hoogten, den Trommelberg enz. beklimmende, eenige uren zonder vermoeijenis heeft doorgebragt. Dit zij genoeg, om de aandacht van deskundigen niet alleen, maar ook van ongelukkige lijders zelven, en van hunne naauwste betrekkingen, bij het gebruik van een middel te bepalen, hetwelk, even als het vroeger den Egyptenaren, Arabieren, Chinezen en Japanners in andere ziekten, en later den Franschen, Duitschers en Engelschen ook in overeenkomstige ongesteldheden, door deszelfs vermogende werking, nuttig en welkom geweest is, en nog is, op gelijke wijze ons deszelfs zegenrijken invloed niet weigert, maar het kwijnende leven, reeds aan den rand des grafs, nog doet opbloeijen, de tranen der weenende vriend- en bloedverwantschap opdroogt, en het rampzaligste lijden verwisselt in het aangenaam genot der gezondheid, waardoor de vatbaarheid voor het deelen in de genoegens des levens vernieuwd en verlengd wordt; gelijk wij gezien hebben bij onzen lijder, die zulks alleen aan de aanwending van het brandmiddel te danken | |
[pagina 627]
| |
heeft, en, zoo hij zich behoorlijk in acht neemt en hem geene prikkelende middelen worden toegediend, misschien nog gedurende eene reeks van jaren een genoegelijk leven aan hetzelve zal verschuldigd zijn. |
|