| |
| |
| |
Bijdrage voor de geschiedenis van het despotismus.
In het tijdsgewricht, dat wij beleven, schijnen zich twee groote opiniën den voorrang te betwisten, en de menigvuldige werken over staatkunde en oeconomische politiek zijn tusschen beide verdeeld. Aan de eene zijde hoort men het willekeurig en eenhoofdig bestuur, als de gelukkigste regering, opvijzelen; terwijl, aan den anderen kant, een grondwettige vorm, als de redelijkste, zekerste, en Vorsten en volken het meest passende, wordt gehouden: dat is te zeggen, men staat in twijfel, aan welke regering men de voorkeur zal toekennen, aan die van Turkije of Engeland.
In ons Vaderland, waar de wet immer souverein was, en waar dus de Natie, als-het ware, meer geïdentifieerd met dat denkbeeld, geen bestuur anders als mogelijk beschouwt, dan hetgene op dezelve rust, vindt die twist minder ingang. Wanneer al eenige weinigen, uit dweepzucht, of verkrachting van alle gezond verstand, het despotismus willen verheffen, vinden zij, in de algemeene verachting, spoedig hun verdiend loon. Maar, waar men elders het oog sla, daar staan de twee denkbeelden, als vijandige partijen, tegen elkander over, en de vlam der tweespalt, daardoor verwekt, dreigt schier geheel Europa door te breken. Wij bewonderen den Griek, die, ter verkrijging van eene gematigde vrijheid, alles wil opofferen; terwijl wij den Spanjaard, Piemontees en Napolitaan met medelijden of minachting beschouwen, die zich zijne Constitutie en wet goedwillig liet ontnemen, om zijnen nek onder een barbaarsch juk te krommen.
Het schijnt, dat de voorstanders van het willekeurig gezag hunne oogen opzettelijk sluiten voor de onwraakbaarste getuigenis der geschiedenis. Redelijkheid en gezond verstand zal men bij hen te vergeefs zoeken. En ook, welke hersens, opgevuld door de magtspreuken eener doldriftige partij, of aangevuurd door eene allesverteren- | |
| |
de eigenbaar, zijn vatbaar voor billijke teregtwijzing? Frankrijk is de ijverige kweekschool der verderfelijkste systemas. En wanneer de verdwaalden slechts een oog op hunne eigene historie wilden slaan, dan ware het pleit ras voldongen; dan zouden zij ontwaren, dat voormaals regt en billijkheid bij hun bestuur ijdele klanken, en verguizing van elk natuurlijk regt aan de orde van den dag, waren; dan zouden zij zien, hoe schaamtelooze boeleersters en bijzitten kunde en deugd aan haar goeddunken opofferden, of geringe misstappen als ijsselijke gruwelen wreekten.
Onder de duizende slagtoffers der willekeur is hendrik mazers de latude wel een der meest in het oog vallende, geenszins het bloedigste. Op het kasteel van Craisach, in Languedoc, den 23sten Maart 1725, uit adellijke ouders geboren, was de krijgsdienst zijne natuurlijke bestemming en de Genie zijn geliefkoosd wapen. In zijn tweeëntwintigste jaar werd hij tot Luitenant aangesteld, en begon onder de belegeraars van Bergen-opzoom zijne loopbaan. De natuur had hem met alle mogelijke begaafdheden versierd; doch die alle werden door eene overdrevene eerzucht voor altijd nutteloos gemaakt. De vrede van 1748 stoorde zijne droomen van spoedige verheffing; en hij kon het denkbeeld niet verdragen, om jaren achter den anderen in denzelfden rang te verkwijnen. Geene kruiwagens hebbende, besloot hij tot een middel de toevlugt te nemen, dat zijn geheele volgende leven vergalde. Hij wist, dat 's Konings bijzit, de vermaarde Markiezin de pompadour, alles regeerde, en meende, dat hij, door hare bemiddeling, al spoedig tot de hoogere standen van den krijgsdienst zoude opklimmen. Onbekend bij haar, wilde hij zich ingang verwerven, en voordeelig voor zich innemen. Hij zendt haar een pakje met zekere kruidstof over de gewone post, vliegt toen dadelijk naar Versailles, weet gehoor te verkrijgen, en meent haar diets te maken, dat er te Parijs eene zamenzwering tegen hare persoon bestaat, waarvan een pakje, dat zij den volgenden dag moest ontvangen,
| |
| |
de onloochenbaarste getuigenis zoude inhouden. Eene doorslepene hovelinge laat zich door zulk eene grove list niet vangen. De Markiezin ontdekte terstond zijn doel, en zwoer, hem gestreng te straffen. Zonder eenig geregtelijk onderzoek, laat zij hem arresteren en in de Bastille werpen. Oogenblikkelijk bekent hij hier aan den Minister van Politie, berryer, zijnen misstap, en biedt berouw en boete, als de éénige hem mogelijke vergoeding, aan. Deze beschouwt het vergrijp als eene jeugdige losheid en onbezonnen list, en, voor het overige met den Luitenant ingenomen, besluit hij zijne voorspraak bij de Markiezin te zijn. Vruchteloos was zijn pogen. Zij eischt eene zware straf, en gebiedt, dat men hem naar Vincennes vervoere. Vrouwenwraak en beleedigde eigenliefde kennen geene palen. Vijftien maanden zuchtte latude in den bangen kerker te Vincennes, ontvlugtte toen, kwam te Parijs, waar hij zich schuil hield, zond van hier een request aan lodewijk den XV, en belijdt zijn misdrijf. Dit vond geen ingang: want 's Konings wil was volstrektelijk onderworpen aan dien zijner maîtresse. Zij doet latude op nieuw aanhouden, en beveelt, dat men hem in een der onderaardsche holen der Bastille werpe. Na achttien maanden van alle daglicht verstoken geweest te zijn, geeft berryer den jongen latude vrijheid, om eene betere kamer te betrekken. Hier ontmoet hij eenen anderen Officier, d'alegre de carpentras, mede een slagtoffer van pompadour's wreedheid. Gelijkvormigheid van rampen vereenigen hen, en, hoezeer beider lot door de vriendschap gelenigd werd, bleef de wensch tot ontvlugten even levendig. De vernuftige geest van latude en de behendigheid van d'alegre vinden eindelijk iets uit, waarmede zij kleine
hefboompjes vervaardigen; met deze breken zij de ijzeren staven, die in den schoorsteen gemetseld waren, om het ontsnappen te beletten, uit; zij weten zich touwen, eene ladder en allerlei soort van gereedschappen te maken, en beproeven nu hun geluk.
Zekere avond (die van den 25 Februarij 1756) was
| |
| |
bestemd tot hunne bevrijding of - verdubbelde straf. Naauwelijks hebben de bewakers de twee belangvolle gevangenen verlaten, of deze klimmen, een voor een, den schoorsteen in, komen, beladen met al hunne instrumenten, gelukkig op de nok van het dak, hechten daar hun touw vast, en laten zich 360 voeten hoog langs hetzelve afzakken. Eenige kneuzingen en ligte wonden uitgezonderd, komen zij behouden beneden, en bevinden zich voor eene breede gracht, die door regen en sneeuw hoog opgezwollen was. Zij besluiten, dezelve zoo dikwijls over te zwemmen, tot dat zij al hun gereedschap aan de overzijde hebben. Hier moeten zij een gat door den buitenmuur, nagenoeg vijf voeten dik, breken. Met de natte kleederen om de gekneusde ledematen arbeiden zij echter negen uren onophoudelijk voort, en hebben juist bij het krieken van den dag het onschatbaar voorregt van buiten het staatsgebouw te zijn. Nu op vrije voeten, ijlen zij naar vreemde landen. D'alegre, als boer verkleed, kwam te Brussel; maar de Politie had reeds aan het Oostenrijksch bestuur zijn signalement gezonden; bij het inkomen der poort werd hij herkend, aangehouden, naar Frankrijk teruggevoerd, eerst in de Bastille geplaatst, en vervolgens in het dolhuis te Charenton opgesloten, alwaar hij, twintig jaren later, in den dood de verlossing uit zijne ellende vond!... Latude, zijnen lotgenoot volgende, en deszelfs gevangenneming in Braband hoorende, besluit Brussel te ontwijken, en komt, als boer verkleed, te Amsterdam. Hoe afgezonderd hij hier ook leefde, niet dan bij nacht van zijn zoldertje komende, krijgt hem echter de Politie van Parijs tot in de hoofdstad der Nederlanden in het oog; en Madame de pompadour schrijft eigenhandig aan den Franschen Ambassadeur,
dat hij noch moeite noch geld moet sparen, om van de Regering van Amsterdam verlof te bekomen, om den voortvlugtigen binnen hare muren te doen aanhouden. De pogingen van den Gezant gelukken; en juist op het oogenblik, dat latude met een zeilree liggend schip naar Suriname zoude vertrekken,
| |
| |
wordt hij gegrepen en zwaar geboeid naar Parijs gesleept, waar de deuren der gevloekte gevangenis zich op nieuw voor hem openen. Wie beschrijft nu zijn lijden?... In een vochtig en stikdonker hol, op de steenen aan handen en voeten vastgeklonken, naauwelijks voedsel genoeg erlangende om het kommerlijk leven te rekken, snakt hij naar den dood, en zou gewis bezweken zijn, indien zijne jeugd en gezond gestel, maar vooral ook zijn sterke geest, hem niet hadden behouden. Ontsnappen was onmogelijk; hij moest zich onderwerpen. De Cipier, met hem begaan, weet hem door een valluik eenig daglicht te bezorgen, en slaakt de boeijen van zijne handen. En nu, wanende gelukkig te zijn, schikt hij zich, van lieverlede, naar zijn lot, en kiest eene partij, den mensch en Christen waardig, - hoop en vertrouwen op God.
Tijdverveling werd nu zijn ergste kwelgeest; maar ook op deze behaalt hij eene schoone overwinning. Hij verschafte zich bezigheid met het tam maken der ratten, welke zijn vertrek in menigte bevolkten. Zij waren zijne éénige medgezellen, en deze afzigtelijke dieren werden zijne trouwe vrienden. Zij beloonden zijne moeite duizendvoud. Sommigen van hen omringden hem gestadig, aten met hem, zaten voor hem op, apporteerden, en kenden hunne namen. Op zijne minste wenken vloden zij van hem af, of kwamen naar hem toe. O, hoe menigmalen verlustigde hij zich met het zien van den dapperen alexander, vechtende tegen der Perzen Koning; of marius en sylla, zich eene kruimel broods betwistende, als een Romeinsche staat! Eens vond hij, in nieuw stroo, een vlierstekje, en vervaardigde zich daarvan een fluitje, op welks toonen hij zijne viervoetige medgezellen de menuët zag dansen. - Zoo sleet hij eenige jaren, en erkende, dat er oogenblikken voorbijvloden, welke hem regt dierbaar waren.
Maar ook op gewigtiger onderwerpen was zijn geest gerigt. Hij dacht na over de zamenstelling der regeringen, en stelde een vertoog op ter verbetering van het lot zijner armoedige landgenooten. Niemand kende beter, dan
| |
| |
latude, hun lijden, en al de liefelijkheden van het despotismus!... Inkt en papier dervende, wist hij het laatste door zekere bladen, uit kruim van brood zamengesteld, te doen vervangen, terwijl zijn bloed de plaats van inkt vervulde. In deze bezigheid vond hem eens de Biechtvader der Bastille, Pater griffet, en, getroffen door den vindingrijken geest van den gevangenen, bezorgde hij hem alle noodige schrijfbehoeften. Nu sloeg hij het vertoog te boek, en stelde het aan griffet ter hand, opdat deze het den Minister, volgens zijne belofte, zoude voorleggen. Maar ook dit vermogt niets; en het schijnt, dat latude hierdoor zoo zeer ter neêrgedrukt werd, dat hij een einde aan zijn leven wilde maken, door zich dood te hongeren.
De zoogenaamde hoogere standen der Maatschappij waren ongevoelig voor zijn lijden; Madame de pompadour was niet tot vergiffenis te bewegen: de laagste klasse, daarentegen, was er diep door getroffen; knechts en oppassers der Bastille werden zijne voorspraken en beschermers, en wisten het, door hun aanhoudend smeeken, zoo verre te brengen, dat hij uit zijn somber hol verlost, en in eene luchtige en gemakkelijke kamer werd overgebragt.
Sartine, de opvolger van berryer, van latude's wederwaardigheden kennis gekregen hebbende, verlangde hem te zien, en ging hem bezoeken. Aan dezen stelde hij twee andere plannen ter hand, loopende mede over de oeconomische politiek; het eene over het financiewezen, en het andere middelen ter voorkoming van het telkens wederkeerend broodgebrek te Parijs inhoudende. De Minister prees zijnen ijver, en, getroffen door de gezonde denkbeelden, welke hij in die geschriften ontdekte, maar, zijns ondanks, nog meer door 's mans godsdienstige gelatenheid, gaf hij order, om hem met onderscheiding te behandelen. Latude mogt toen, van tijd tot tijd, op het plat van het dak der Bastille wandelen, en maakte daarvan gretig gebruik. Alzoo was hij in staat gesteld, om kennis aan de buurschap te ver- | |
| |
krijgen, en vernam daardoor, eenigen tijd daarna, den dood zijner onverzoenlijke en wreedaardige vijandin.
De hoop ontlook op nieuw in zijn hart; doch hij hoopte te vergeefs - er kwam geen bevel tot ontslag! Toen wilde hij nog eenmaal eene poging aanwenden, en aan den Minister schrijven. Zijn brief maakte melding van den dood der Markiezin. Nu begeerde sartine te weten, wanneer en hoe de gevangene hiervan kundschap had gekregen. Deze echter, eene zoo jammerlijke ondervinding van den argwaan der helsche Politie hebbende, weigerde volstandig de bronnen aan te wijzen, uit welke dit nieuws tot hem gevloeid was. De edele man vreesde, zijne vrienden, door de openbaarmaking, in ongelegenheid te brengen, en wilde liever het ergste lijden. Wie kan zijne bewondering aan deze grootmoedige zelfopoffering van den weldenkenden latude ontzeggen? Het was niet moeijelijk te voorzien, welke gevolgen zijne handelwijs hebben moest; dan, hoe erg hij zich die ook had voorgesteld, zij overtroffen echter verre zijne vrees. De Politieminister, woedend over de weigering, en droomende steeds van zamenspanningen en complotten, duchtte, dat hem zijne prooi uit de klaauwen zoude gewrongen worden. Hij beloonde eene grootmoedige daad met de gruwelijkste wreedheid. Op nieuw werd de gevangene in zijn eerste donker hol gekerkerd; en de regering, nog gansch niet gerustgesteld, waande, dat hij ook hier zijne vermeende zamenzweringen zoude kunnen voortzetten, en deed hem, dien ten gevolge, drie maanden daarna, des nachts opligten en naar Vincennes vervoeren. De onmenschelijkste orders waren aan den uit zichzelven reeds hardvochtigen Gouverneur guyennet gegeven, en de gevangene bij hem als een doorslepen ellendeling uitgekreten. Hoe verwonderd was hij, van in onzen latude, bij eene nadere kennismaking, een' zachtmoedig', godsdienstig', hoewel door eene opeenstapeling van rampen ter neêrgedrukt' mensch te ontmoeten! Hij overwon zijne aangeborene wreedheid, en, in weerwil van alle
Sartinische orders en lettres de cachet, verleende
| |
| |
hij, op eigen gezag, aan den ongelukkigen latude de vrijheid der open lucht en van een tamelijk goed vertrekje.
Maar latude, hoezeer onderworpen aan zijn lot, kon echter de neiging tot vrijheid, iederen mensch ingeschapen, niet overwinnen. Wederom bedacht op ontvlugten, meende hij, in de maand November 1765, de kans schoon te zien. De waakzaamheid zijner oppassers bedriegende, en bedekt door een' zeer mistigen ochtend, vliegt hij ter poort uit, komt te Parijs, en verschuilt zich bij de vrienden, welke hij voor zich, tijdens zijn verblijf in de Bastille, had weten in te nemen. Nu was niettemin goede raad duur. Zich naar vreemde landen te begeven, dit wist hij bij ondervinding, kon hem niet redden. Zijne beschermers door een lang verblijf in gevaar te brengen, dit duldde zijne grootmoedigheid niet. Na lang beraad, besluit hij, eenen brief aan den eersten Minister, Hertog de choiseul, te schrijven, en hem om een gehoor te smeeken. Dan, naauwelijks is die brief geschreven en op den post bezorgd, of de angst overvalt hem, van door dezen maatregel zijne vrienden in het naauw gebragt te hebben. Hij verlaat hen onmiddellijk, en vlugt naar Fontainebleau. Hier wachtte hij antwoord op zijn schrijven aan choiseul; doch, in plaats daarvan, wordt hij wederom gegrepen, en naar Vincennes, in zijn oud hol, teruggestooten, alwaar de Gouverneur, die eene duchtige les van sartine gehad had, hem nu liet versmachten. - Tien jaren lang verduurde hij hier nu een lijden, waarvan de wereldgeschiedenis niet ligt een tweede voorbeeld zal opleveren. Van alles, wat buiten hem omging, onbewust, ziet hij eensklaps, in het jaar 1775, lamoignon de malesherbes, Minister van 's Konings Huis, in zijn' kerker komen. Van dezen verneemt hij, welk jaartal hij toen beleefde, dat sartine niet meer Minister, en dat lodewijk de XV door zijn' kleinzoon, lodewijk den XVI, opgevolgd was. Latude
verhaalt hem wederkeerig al zijne lotgevallen, en de edelaardige malesherbes
| |
| |
stortte tranen om zijne wederwaardigheden, en belooft hem zijnen bijstand. Dadelijk zoude hij hem op vrije voeten gesteld hebben; doch de nooit voldane wraak wist zich ook hier te doen gelden: men maakte malesherbes diets, dat latude aanvallen van krankzinnigheid had, en dat het alzoo ongeraden ware, een dergelijk wezen in de Maatschappij te brengen. Ten gevolge van deze inblazingen, liet malesherbes hem naar het dolhuis van Charenton vervoeren en als een' zinneloozen behandelen, maar wijders alle soort van verkwikkingen toedienen. Doch, steeds de beste berigten nopens hem krijgende, en het listig bedrog ontdekkende, geeft die staatsman, na twee jaren tijdsverloop, op den 7 Julij 1777, order tot zijn ontslag; en nu vermogt latude weder vrijer adem te halen. Bij het ontslag was niettemin bepaald, dat hij naar Montagnac gebannen zoude worden, met stelligen last, om dit dorp niet, zonder Ministeriéle schriftelijke vergunning, te verlaten. Hoe vurig dankte hij God voor zijne bevrijding; doch hoe kort was haar duur!
Slechts twee maanden vreedzaam en stil te Montagnac verbleven zijnde, werd hij onvoorziens weêr gegrepen, en nu te Bicêtrc geplaatst tusschen moordenaars, ter dood veroordeelden, en allerlei uitvaagsel van het menschdom. Verontwaardiging belet mij, al de ijsselijkheden te schetsen, welke latude hier, zeven jaren lang, in zulk een gezelschap te verduren had: onwillekeurig komt onze menschelijkheid boven, en roept om wraak tot God!
In het jaar 1783 ging de deugzame President de gourgues, een tweede howard, al de gevangenhuizen bezoeken, en kwam dus ook te Bicêtre. Hier ontmoette hij latude, en trad met hem in een breedvoerig gesprek. Hij gaf hem herhaalde verzekeringen van bevrijding en beloften van bijstand; doch, om hierin met vrucht iets te kunnen ondernemen, verzocht hij van hem een schriftelijk verslag van al zijne rampen. Men oordeele, met welk een vuur latude zich aan het werk zette, en hoe gloeijend zijne letteren op het papier vlo- | |
| |
ten! En wie beklaagt hier niet den noodlottigen geest, welke over het geheele bestaan van latude zweefde? De Memorie werd door hem aan een' boodschaplooper van Bicêtre ter hand gesteld, met verzoek, om dezelve bij den President de gourgues te bezorgen. Door de onachtzaamheid van den bediende raakt echter het geschrift verloren, en de President, het niet ontvangende, wordt daardoor in den waan gebragt, dat latude wezenlijk gek en al zijn voorgeven louter logen is. Van hand tot hand gaande, geraakt ten langen laatste het geschrift in het bezit van eene winkelierster, Mejufvrouw legros, die, het tot peperhuisjes zullende vervouwen, door de nieuwheid en fraaiheid van het schrift opmerkzaam gemaakt, er werktuigelijk de oogen in slaat. Door den schoonen stijl bekoord, las zij het geheel ten einde, doch kon niet gelooven, dat het eene echte geschiedenis ware, maar meende, dat het een kunstig vervaardigd opstel van eenen Romanschrijver was, 't welk zij voor zich had. De lectuur had haar echter zoo veel belang ingeboezemd, dat zij naar den naam van latude omhoort, en nu inderdaad verneemt, dat die ongelukkige te Bicêtre zucht! Thans ontvlamt hare geestdrift, het medelijden wekt hare Christelijke belangstelling
op, en, vol van werkdadige liefde, geeft haar weldenkend hart haar den besten raad in. Met de Memorie in de hand, ijlt zij naar die genen harer klanten, welken zij eenigen invloed aan het Hof toeschrijft, komt op die wijze bij den Kardinaal de rohan, werpt zich voor zijne voeten, bidt om bescherming voor eenen ellendigen, welken zij niet kent, en smeekt als een liefdedienst, dat de Prelaat het geschrift zal inzien. Niet voldaan met dezen eersten stap, weet zij tot den opvolger van malesherbes, den Graaf de st. priest, door te dringen, gaat van hem naar Mevrouw necker, en laat zich ook bij den Graaf de la tour du pin, Kamerheer des Konings, vinden. Geen van deze vier hooge personaadjen kunnen hare welsprekendheid weêrstaan: allen bieden hunne bemiddeling voor latude aan, en beloven krachtdadigen bijstand.
| |
| |
O, gij edele, groothartige vrouw! uw ijver verflaauwde niet. Dagelijks bij die lieden rondloopende, rustte zij niet, voordat zij, in het jaar 1786, de boeijen des ellendigen geslaakt zag. Zoo werkt dikwijls, in de hand der Voorzienigheid, een gering middel mede tot redding der onschuld.
Dus werd dan, na negenendertig jaren van kommer, hendrik mazers de latude aan zichzelven en de Maatschappij teruggegeven; maar, bij zijne in vrijheid stelling, werd weder, even als de vorige keer, bepaald, dat hij te Montagnac zoude moeten verblijven. Doch naauwelijks verneemt de grootmoedige legros deze dwangbepaling, of zij meent niets gedaan te hebben, zoekt op nieuw de voorspraken van haren begunstigden op, en weet het zoo verre te brengen, dat ook dit werd ingetrokken, en hem de vrijheid gelaten, te wonen, waar hem goeddacht.
Nu leefde latude vervolgens te Parijs zeer armoedig, doordien, in dit lange tijdsbestek, al zijne voorvaderlijke goederen, in Languedoc, waren te zoek geraakt. Mejufvrouw legros wist hem echter nog een inkomen van vierhonderd francs te bezorgen. - Dat latude een heet voorstander der Omwenteling was, laat zich gemakkelijk begrijpen. Wie had meer, dan hij, zich te beklagen over het willekeurig bestuur van Frankrijk? Zijn zachtmoedige aard belette hem echter deel te nemen in al de bloedtooneelen, welke zij ten gevolge had; en het was dus ook niet dan schoorvoetende, dat hij overging, om den erfgenamen der verfoeijelijke pompadour een proces aan te doen, van hen eischende schavergoeding voor zijne negenendertigjarige onwettige en wederregtelijke gevangenschap, welke hem, bij vonnis van den 11 September 1793, door de Regtbank van het zesde Arrondissement van Parijs, werd toegekend, en op zestigduizend francs bepaald, doch waarvan hij, door een' zamenloop van omstandigheden, nooit meer dan een zesde gedeelte bekwam. Hij overleed te Parijs op Nieuwjaarsdag van 1805.
De steller van deze bijdrage heeft getracht latude's
| |
| |
rampen zoo kunsteloos mogelijk voor te stellen, en zich opzettelijk van alle aanmerkingen onthouden. Trouwens dezelve loopen zoo zeer in het oog, dat elke teregtwijzing hier overbodig is. Want wie gevoelt niet, dat in eene Constitutionele regering, waar de Ministers voor hunne orders verantwoordelijk zijn, waar geen indringen van lage boeleersters in het regterlijke kan plaats grijpen, en waar de vrijheid van den geringsten burger door meer of min krachtige vormen is beschermd, een voorbeeld, als het opgegevene onder het willekeurig bestuur van Frankrijk, onmogelijk is? Hij laat het over aan het oordeel zijner landgenooten, om eene keuze tusschen de beide regeringsvormen te doen; doch kan voor zich niet ontveinzen, dat hem elk volk verachtelijk voorkomt, 't welk, in het onschatbaar bezit van eene Grondwet zijnde, niet alles opoffert; om dezelve te behouden. Goed en bloed des noods op het spel te zetten, ter handhaving van hunne regten, was steeds der Vaderen leus; elke opoffering daarvoor was hun welkom, en God geve, dat ieder Nederlander het steeds als een heilig werk blijve aanmerken! |
|