Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 484]
| |
Aanmerkingen, aangaande het geneeskundig vak, en wel bijzonderlijk deszelfs gesteldheid in de provincie Groningen betreffende.(Door een' Geneesheer op het platte land.)
Dat de beoefening der Geneeskunde in het algemeen, en derzelver behoorlijke uitoefening in eene welgeordende Maatschappij in het bijzonder, eene zaak van de hoogste aangelegenheid is, zal, zoo als ik vertrouw, wel geen breedvoerig betoog behoeven. Het wel of kwalijk gelukken der aangewende geneeskundige hulp bepaalt zich immers niet alleen tot het welzijn van enkele personen, maar beslist, in zeer vele gevallen, over het geluk of ongeluk van geheele familiën; ja, wat meer is, derzelver invloed en gevolgen bepalen zich niet bij uitsluiting alleen bij het ligchamelijke, het broos en vergankelijk deel, dat ons slechts tot reisgewaad dient op den togt door dit kortstondig naar een beter leven, maar hebben, in zeer vele gevallen, eenen wezenlijken invloed op de meerdere of mindere volmaking van het edeler deel, quae in nobis divina dicenda est. Wie immers, eenigzins in het geneeskundig vak bedreven, kent en ondervindt niet dagelijks den wederkeerigen invloed van het ligchaam op de ziel, en omgekeerd; en wie heeft tevens niet meermalen met mij ondervonden, dat de herstelling des ligchaams ook de geregelde werking der zielsverrigtingen ten gevolge heeft? Onder andere groote mannen heeft een gaubiusGa naar voetnoot(*) ons hieromtrent opmerkzaam gemaakt, eveneens als derham en nieuwentijd uit het kunstig maaksel der verschillende ons ligchaam zamenstellende deelen de volmaaktheden des grooten Scheppers aangetoond hebben; en om deze reden is ook onze kunst, van eenen wijsgeerigen kant beschouwd, belangrijker, dan zij wel door velen aangemerkt wordt: en zou dan ook hierdoor derzelver innerlijke waarde niet merkelijk verhoogd worden? Voor hem nu, die deze kunst met de vereischte belangstelling en het gewenschte gevolg wil uitoefenen, levert zij, uit haren eigenen aard, behalve een gestadig werk voor hoofd | |
[pagina 485]
| |
en voeten, zoo als hufeland zegt, zeer vele zwarigheden op. De menschelijke natuur, immers, werkt niet altijd naar mathematische regelen of vastgestelde leerstellingen, en laat zich dus niet als zoodanig behandelen. Ieder patiënt levert een nieuw voorwerp ter overweging voor den Geneeskundige op. Zal hij dus bij aanhoudendheid aan het ziekbed nuttig zijn, zoo is het niet voldoende, dat hij gezegend zij met een gezond verstand en goed oordeel, ter juiste toepassing zijner eenmaal verkregene kennis; maar hij behoort bestendig er op uit te zijn, om zijne kennis door eigene waarnemingen en die van anderen van dag tot dag zoo veel mogelijk te verbeteren en te vermeerderen. Alles, wat hem hiertoe den lust kan verminderen of benemen, of hem in de uitoefening en volmaking zijner kunst kan beperken of hinderlijk zijn, behoort vooral, ten nutte van het algemeen, zoo veel mogelijk, van alle kanten uit den weg geruimd te wordenGa naar voetnoot(*). In de uitoefening der Geneeskunde ten platten lande doen zich nog zeer vele zwarigheden op, welke men niet zoo zeer in grootere steden aantreft; en deze is zekerlijk ook veelal de reden, waarom die Geneeskundigen, welke op eenigen goeden grond kunnen vooronderstellen, in de eene of andere stad, door de uitoefening van hun vak, een behoorlijk middel van bestaan te zullen vinden, zich liever daar, dan te lande, nederzetten; zoodat men met vrij veel gronds kan besluiten, dat de landman, naar mate zijne woonplaats verder van eene stad of groot dorp af gelegen is, over het algemeen, in gewigtige gevallen, minder gepaste geneeskundige hulp zal erlangen. Na is het toch maar zeker, wanneer men de zaak | |
[pagina 486]
| |
beschouwen wil zoo als het behoort, dat voor het welzijn en de belangen vooral van den minvermogenden landman, ten opzigte zijner gezondheid, (schoon hij zelf deze belangen veelmalen in 't geheel niet kent) ook zoo veel mogelijk behoort gezorgd te worden. Van het voordeel, in zekere gevallen uit de nabijheid van deskundige ambtsbroeders in grootere steden voortspruitende, en over 't algemeen van de gelegenheid, welke zich aldaar opdoet voor de Medici ter veraangenaming en bevordering hunner kundigheden, zijn de Landdoctoren grootstendeels verstoken. Niettemin is het toch eene behoefte voor de meeste Geneeskundigen te lande, welke in vele voorkomende gevallen op zichzelve staan, de kennis van verschillende vakken in zich te vereenigen, welke in de steden gewoonlijk door afzonderlijke personen worden waargenomen, als b.v. de Pharmacie, Chirurgie, ars obstetricia en meer andere. De eerste dezer wetenschappen, in verbinding met eenige scheikundige kennis, is voor hen, daar zij zelve de geneesmiddelen bereiden, noodzakelijk ter onderkenning van onechte en vervalschte middelen. De kennis van vroedkundige of de algemeene heelkunde betreffende gevallen is juist daarom van het grootste belang, omdat de verafgelegen wonende landman, in deze veelal schielijk overkomende gevallen, niet naar verkiezing kan te werk gaan, maar zijne hulp bij den naastbijzijnden Doctor moet zoeken. Wanneer men hierbij nu in aanmerking neemt, dat er, wegens den afstand van de woonplaatsen der patiënten, zeer weinig tijds ter beoefening dier wetenschappen, welke hij als Medicus te lande verpligt is te weten, voor hem overblijft, dan is het zeer gemakkelijk op te maken, dat zijn leven niet alleen zeer werkzaam, maar ook zeer moeijelijk zijn moet, wanneer hij zijn vak niet gewetenloos als enkel handwerk wil uitoefenen. - Bij deze uit den aard van het vak zelve voortvloeijende moeijelijkheden komen, vooral in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, nog eenige bezwaren, welke zeer veel ter veronaangenaming van hetzelve bijdragen. En wel in de eerste plaats de onzekere belooning voor geleverde medicijnen en gedane diensten bij de geringere volksklasse, (vooral bij die genen, welke op eenigen afstand wonen) waarvoor, op de meeste plaatsen ten platten lande, niet op de eene of andere wijze gezorgd is. ‘De belooningen zijn niet geëvenredigd aan de waardigheid van den stand; en zal de Geneeskundige ten | |
[pagina 487]
| |
platten lande waarlijk zijn, die hij zijn moet, en wat men met regt van hem kan eischen, dan moet hij ook minder dan een arbeider om het brood behoeven te zwoegen, en wel zoo veel te minder, als zijn stand hem niet het minste vooruitzigt tot verbetering opent,’ zegt de geachte schrijver der Aanmerkingen op het Ontwerp tot oprigting van eene Maatschappij ter bevordering van Genees- en Heelkunde ten platten lande, in de Vaderlandsche Letteroefeningen van Julij 1824, en schijnt dus ook de spreuk: dat Galenus opes, eenigzins te wederleggen. In het van tijd tot tijd grooter wordende getal van Med. Doctoren en Vroedmeesters ten platten lande is welligt eenig voordeel te vinden; maar ten opzigte der inkomsten voor ieder in het bijzonder heeft het ook wel degelijk zijne nadeelige zijde. Hierdoor immers wordt niet alleen te weeg gebragt, dat het publiek, naar zijne bijzondere verkiezing, ten allen tijde kan gerijfd worden, maar de geringere klasse ontduikt hierdoor ook dikwijls geheelenal de betaling, daar zij nu, haren ouden crediteur niet meer kennende, den jongen Geneesheer gereedelijk met hunne bediening vereeren, en deze, hierdoor wenschende te leeren en in de praktijk te komen, neemt dezelve op goed fortuin gaarne aan; terwijl nu, daarentegen, deze menschen, het geval niet zoodanig zijnde, en eenmaal van de mogelijke noodzakelijkheid overtuigd van hunnen ouden crediteur nog te eeniger tijd te kunnen behoeven, nog al iets op hunne schuld zouden afdoen. Maar wat wordt nu het geval? Zoodra de jonge Geneesheer merkt, van deze menschen nooit eenige vergoeding te zullen krijgen, schuift hij dezelve al zeer spoedig van lieverlede van de hand; en zoo hij begrijpt, dat deze handelwijze het overige publiek te veel zou stooten, en hierdoor welligt zijne gansche praktijk zou lijden, dan behandelt hij dezelve veelmalen niet zoodanig, als de regels der kunst hem aan de hand geven, want hierbij zou somtijds zijne privative beurs te veel moeten lijden, maar zóó, dat anderen hem niet zoo zeer kunnen beschuldigen van verwaarloozing; en waar moet nu de arme man, de arbeider, zich in 't vervolg, bij voorkomende ziekten of ongevallen, vervoegen, als hij bij deze zoo wel als bij zijne overige naburige Geneesheeren rond geweest is?Ga naar voetnoot(*) Voorzeker bij den genen, | |
[pagina 488]
| |
op wiens welwillendheid en menschlievendheid hij nog het meest durft rekenen; en wij meenen ronduit te mogen zeggen, dat er jaarlijks, bij eene eenigzins uitgestrekte en voordeelige praktijk, vele zoodanigen door ons bediend zijn, zoo als voordezen op meer plaatsen het geval was; thans, echter, maakt het grooter getal Medici de praktijk voor ieder afzonderlijk beperkter, dus de inkomsten te lande minder, en de behandeling van zoodanige menschen voor hem, die met een talrijk huisgezin van zijn beroep moet leven, des te bezwaarlijker. Ten opzigte van het toenemend getal Vroedmeesters, tevens Medici zijnde, te lande, merken wij nog aan, dat zulks op vele plaatsen welligt ten nadeele der inwendige geneeskundige behandeling kan medewerken, en een zeer geschikt Medicus, de Vroedkunde niet uitoefenende, voor het grootste gedeelte van zijn bestaan kan beroofd worden, doordien de Vroedmeester, meermalen minder geschikt voor de uitoefening der geneeskundige praktijk, door zijn vak veelal eene ruimere gelegenheid vindt, om naar verkiezing bij het publiek ingang te verwerven, en hierdoor zijne praktijk, schoon wel eens minder verdiend, weet te bevorderen; waarom het te vreezen staat, dat er op den duur nog meer halfbakken Medici zullen geboren worden, dewijl den Geneesheer, die bij dag en nacht bij alle volksklassen den post van Vroedvrouw moet waarnemen, (en dit is tegenwoordig met zeer vele Medici te lande het geval; zoo zij in de praktijk willen blijven) geen lust en tijd genoeg overblijft ter beoefening der voor hem noodzakelijke wetenschappen; waarom welligt deze vermeerdering van Vroedmeesters, tevens Medici zijnde, en de hieruit voortvloeijende vermindering van welonderwezene Vroedvrouwen, van dien kant beschouwd, op den duur over 't algemeen meer na- dan voordeel aan de Maatschappij zal toebrengen. Aangaande het Patent, waarvan wij moeten voorzien zijn, schoon andere gegradueerde standen hiervan verschoond zijn, en hetwelk te onzen opzigte, naar de meerdere of mindere vooronderstelde opbrengst onzer praktijk, eveneens als dat van eenen Negotiant, naar mate hij meer of minder omzet, verhoogd of verlaagd wordt, zijn wij van meening onder anderen hier te moeten aanmerken, dat wij ook hierin in vele opzigten niet met andere, neringdoende lieden kunnen gelijk gesteld worden. De patiënt immers, schoon nog zoo arm, welken de Doctor te lande onder zijne behandeling neemt, | |
[pagina 489]
| |
weet evenmin vooraf te bepalen, hoe lang zijne ziekte zal duren, als de Doctor met zekerheid weet, welke kosten (waarvoor hij dikwijls nooit eenige vergoeding krijgt) hij, ten opzigte van medicamenten, enz. ter herstelling des patiënts zal moeten aanwenden. Met dat alles is hij, als redelijk Arts, eenmaal de behandeling op zich genomen hebbende, verpligt, datgene te doen en aan te wenden, hetwelk de kunst hem aan de hand geeft. Men zal het ons dus welniet ten kwade duiden, wanneer wij van gevoelen zijn, dat het geval meermalen zoodanig is, dat de vooronderstelde inkomsten geen basis ter regeling van het Patent voor den Medicus te lande kunnen opleveren, en dat wij om deze reden verlangen, dat, bij de opmaking en vooral bij de verhooging van het Patent, ten aanzien van den Geneeskundige te lande, in het oog worde gehouden, dat, naar mate zijne praktijk grooter is, ook het getal dier personen grooter is, aan welke hij zijne diensten en medicijnen moet schenken, en dus de tax hierbij geheel niet in aanmerking kan komen; waarom het hem in dergelijke gevallen aangenamer zoude zijn, hiervoor eene belooning, ter vergelding zijner vlijt en welwillendheid, dan verhooging van Patent, te mogen ontvangen. Men vergeve mij, dat ik mij omtrent het een en ander zoo verre heb ingelaten. Intusschen zal ieder, met den toestand van het geneeskundige vak bekend, wel met mij inzien, dat de al te groote bezwaring van hetzelve, van welken aard deze ook zijn moge, deszelfs beoefenaars tot laagheden kan vervoeren, en gelegenheid geven tot het voortbrengen van die pesten der Maatschappij, waarvan oosterdijkGa naar voetnoot(*) reeds zegt, dat zij bij heerschende ziekten, in de uitoefening hunner kunst, hun tijdelijk belang boven dat van het algemeen stellen. Naar mate nu de uitoesening eener wetenschap van meer of minder wezenlijk belang voor de beschaafde zamenleving is; naar mate de aard van het beroep deszelfs beoefenaren de verpligting oplegt, dikwijls zelfs meer ten algemeenen nutte te moeten doen, dan wel andere meer gegoede lieden; hoe meer hetzelve behoefte is, en deszelfs beoefening met meer- | |
[pagina 490]
| |
der moeite verbonden is, behooren, onzes inziens, ook de beoefenaars dier vakken meer of minder aangemoedigd, beloond, of op de eene of andere wijze te gemoet gekomen te worden. Waarom wij ook, na al het bijgebragte, nog wenschen aan te toonen, dat wij, niet zonder gegronde reden, van de belasting onzer paarden verlangen verschoond te worden. Wij zouden welligt hiervan gezwegen hebben, ware het niet, dat wij in deze belasting wederom een nieuw bezwaar, zoo ten opzigte van onze personen, als van de reeds bedoelde geringe volksklasse, meenden te vinden; te meer, daar wij, als Medici te lande, op boven aangevoerde gronden, reeds wettige aanspraak vermeenden te hebben, om van den kant van het Gouvernement hieromtrent eenige verligting te mogen verwachten, dewijl wij niet alleen op geene vaste inkomsten, van welken aard ook, kunnen rekenen, (en dit gelieve men vooral ook bij het te voren aangehaalde onder het oog te houden) maar ook zoo schraal voor geregtelijke onderzoekingen en dergelijke geneeskundige diensten beloond worden. Bij de aangifte mijner paarden, meen ik, volgens hetgeen gevraagd wordt, naar waarheid en regt gehandeld te hebben, door dezelve te plaatsen onder die paarden, welke alleen en bij uitsluiting tot bedrijven of neringen, en tevens gebruikt worden voor rijtuigen op veren of riemenGa naar voetnoot(*). Naardien men echter van oordeel is, dat ons beroep zonder paarden kan uitgeoefend worden, zoo worden dezelve in de belasting gelijk gesteld met die gene, welke uit gemak of weelde gehouden worden! Is het nu, dat men ons met de belasting, welke op de paarden, bij uitsluiting tot gemak en weelde gehouden ligt, onaangezien ons Patent en andere reeds vooraf bijgebragte bezwaren, kan en wil belasten, alleen omdat wij Medici zijnGa naar voetnoot(†), zoo kunnen wij | |
[pagina 491]
| |
hierin niet wel berusten, zoo lang wij niet zien, dat dit de uitdrukkelijke wil van onzen geëerbiedigden Koning, ook ten opzigte der Medici in de Noordelijke provinciën, is, op wiens billijkheid en regtvaardigheid wij ook in dezen eerbiediglijk vertrouwen, en wel op navolgende gronden: De onmogelijkheid, vooreerst, van op de vereischte tijden de verafgelegene patiënten te voet te kunnen bezoeken, dewijl wij meermalen eenen halven of zelfs geheelen dag ter bezoeking van één patient moeten doorbrengen; terwijl de Geneesheer in grootere steden in denzelfden tijd vele kan bezoeken, en in de gelegenheid is, om, naar verkiezing, op alle tijden van den dag, een rijtuig te kunnen huren, en hiervan te allen tijde gebruik kan maken, hetgeen te lande niet kan geschieden. Het bezoeken der geringere klasse, vervolgens, op eenigen afstand (en deze verdient hier wel de bijzondere aandacht van het Gouvernement tot zich te trekken) zal, bij het gemis der paarden, op vele plaatsen nog trager gaan; en hieruit zal voortvloeijen, dat de verzorging van geneeskundige hulp, bij voorkomende ziekten van den verafgelegenen landbewoner, veelal niet bevorderd, zoo als wij vooraf gezegd hebben dat te wenschen ware, maar veeleer tegengewerkt wordt, daar men het den Geneeskundige ook niet ten kwade zal kunnen duiden, dat hij bij slecht weer en weg liever te huis blijft zitten, dan de moeijelijke reis te voet nog bij de gratis af te gevene medicamenten te moeten voegen. De Doctor kan, al verder, door ligchaamszwakte of andere ongesteldheden, buiten staat zijn, de praktijk te lande te voet waar te nemen; en tevens kan het kleinere getal der te bezoekene patiënten welligt niet toereikend zijn, om aan de hooge belasting, boven en behalve het onderhoud der paarden en rijtuigen, te beantwoorden. Evenmin, zoo als wij aangemerkt hebben, als het getal der behandelde patiënten altijd tot basis ter raming der inkomsten van den Medicus te lande, kan ook het getal paarden, welke hij houdt, hiertoe dienen. De woonplaats des Doctors kan immers zoodanig zijn, dat hij, wegens de algemeene slechte wegen, vooral in den herfst en winter, wanneer hij om de eene of andere re den niet te paard kan rijden, even goed twee paarden tot het bezoeken zijner patiënten benoodigd is, en dus met deze somwijlen niet meer af kan doen, dan een ander Geneeskun- | |
[pagina 492]
| |
dige, op eene voor den omtrek gunstiger gelegene plaats, met één paard. Eindelijk komt hierbij, dat wij, in vele streken onzer provincie, de paarden slechts voor de helft van het jaar, wegens den slechten toestand der wegen, voor rijtuigen kunnen gebruiken, en somtijds zelfs niet onder den man; een bezwaar, hetwelk in Holland, wegens de beter aangelegde wegen, zoo zeer geene plaats heeft. Men vooronderstelle nu al eens, dat de Medicus te lande, niettegenstaande den tegenwoordigen bekrompenen toestand des landmans, waardoor de onzekerheid zijner inkomsten nog vrij wat vermeerderd wordt, door de opbrengsten zijner praktijk de volle belasting en kosten der paarden, welke, vooral voor eenen Geneeskundige, die niet tevens landgebruiker is, met gering zijn, kan dragen, zoude men het alsdan nog wel kunnen billijken, om aan hem, die een man van studie zal en moet wezen, die geene kosten en moeite gespaard heeft, om de noodige kennis van zijn vak te verkrijgen, die zich zoo wel bij dag als bij nacht ten dienste van het geheele publiek stelt, die zoo velen om Godswil moet helpen, zijne genoegens, in één woord zijn geheel leven aan dat van anderen opoffert, en, wegens den aard van zijn vak zelf, aan zoo vele bezwaren en oorzaken, welke zijne gezondheid en leven bedreigen, wordt blootgesteld, de zeldzame gelegenheid te verminderen, of liever geheel te benemen, om eenige middelen, door vlijt en spaarzaamheid verkregen, te kunnen aanwenden, het zij om zijne kinderen in eenen fatsoenlijken stand te doen opbrengen, of om aan zijne nablijvende weduwe en kinderen, na zijn dikwijls vroegtijdig afsterven, tot noodzakelijk levensonderhoud te strekken? Moet hij echter, wegens al te groot bezwaar, zijne paarden missen, dan mist hij hiertoe ook, op vele plaatsen te lande, de eerste hulpbronnen. H. |
|