Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Den Heere Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.Mijn Heer!
In het Mengelwerk van No. VI voor dit jaar van Uw Tijdschrift de belangrijke Levensschets van wijlen den Vice-Admiraal verdooren van asperen lezende, vinde ik bl. 253, dat het getal zeelieden, met het schip Delft (in den slag van den 11 October 1797, door verdooren gevoerd wordende) omgekomen, 135 zoude hebben bedragen. Verschillende opgaven deswege in der tijd gedaan zijnde, deel ik U er eene mede, die dit getal op ruim 30 stelt, en doe dit te liever, daar eene weinig bekende bijzonderheid, die het Hollandsch zeemanshart eer aandoet, daartoe aanleiding gaf. Welligt keurt Gij de plaatsing er van in Uw Tijdschrift niet ongeschikt. Ik heb de eer te zijn
Rotterdam, 9 Mei, 1825.
| |
Zeeslag van Kamperduin.(Overgenomen uit the percy Anecdotes, Part I, pag. 23.)Ga naar voetnoot(*)
De Delft, een van de, in den slag van Kamperduin, den 11 October 1797, door de Engelschen genomene Hollandsche schepen, was zoo zeer gehavend, dat men, na gedurende vijf dagen alwat mogelijk was beproefd te hebben, om het zinken van het schip te beletten, alle hoop, om het te behouden, moest opgeven. De Heer heyberg, eerste Luitenant op het genomen schip, met een aantal zieken en gekwetsten, die niet hadden kunnen vervoerd worden, aan boord gelaten zijnde, werd nu door den Engelschen prijsmeester ter zijde geroepen. Deze stelde hem de onmogelijkheid | |
[pagina 350]
| |
voor van allen te redden, verklaarde voornemens te zijn, na zeker signaal gegeven te hebben, met al zijne manschappen in de sloep te springen, en verzocht heyberg, deze gelegenheid te baat te nemen, om het dreigende gevaar te ontvlieden. ‘Hoe!’ riep heyberg, op zijne gekwetste landslieden wijzende, welke men op het bovendek had moeten doen komen, omdat het hol reeds vol water stond, ‘en ik zou deze ongelukkigen verlaten? Neen, nooit! Ga, en laat ons gezamenlijk omkomen!’ De Engelsche Officier, aangedaan over dit grootmoedig antwoord, hernam: ‘God zegene u, brave kameraad! Hier is mijne hand; ik geef u mijn woord, dat ik bij u zal blijven.’ Hierop zond hij zijne eigene manschappen van boord, en bleef zelf achter, om de Hollanders bij te staan. Het Engelsch schip the Russell zond spoedig deszelfs sloepen te hunner hulpe, en zoo velen, als het geluk hadden daarin plaats te vinden, werden gered. De sloepen deden, zonder tijd te verliezen, eenen tweeden togt, met niet minder goed gevolg. Er bleven nu op de Delft nog slechts heyberg, benevens den Engelschen prijsmeester en drie Hollandsche Onderossicieren, met ongeveer een dertigtal matrozen, de meesten van welken zoo veel aan hunne wonden leden, dat zij zich niet van hunne plaats konden verroeren. Nog koesterden zij de hoop, dat de sloepen eene derde maal te hunner redding zouden opdagen, toen eensklaps het noodlottig oogenblik daar was en het schip zonk. De Engelsche Officier sprong in zee, en bereikte al zwem. mende zijn eigen boord; maar de ongelukkige heyberg werd het slagtoffer van zijnen heldenmoed en menschlievendheid. |
|