Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 336]
| |
ner vrienden, in het breede, over de, thans zoo veel geruchtmakende, stellingen en paradoxen van de zeer geleerde Heeren bilderdijk, da costa en capadose gesproken. Mijne geheele ziel was met allerlei denkbeelden over de onderscheidene onderwerpen van het gehouden gesprek vervuld, en, te huis gekomen zijnde, hielden zij mijnen geest bezig, terwijl mijn ligchaam, door de bezigheden van den dag vermoeid, de behoefte van den slaap begon te gevoelen. Mij te bedde te begeven en in te sluimeren, was het werk van weinige oogenblikken; en nu had ik den hier volgenden, mij, bij mijn ontwaken, duidelijk herinnerden, droom. Ik bevond mij in een oud gebouw uit de tijden der Middeleeuwen. Door donkere gewelven doolde ik rond; en, nu eens trappen opstijgende, dan weder andere afdwalende, bevond ik mij voor de deur van eene zeer groote zaal. Twee dwergen, elk met eene flaauw brandende lamp, bevonden zich aan den ingang, en ik zag een aantal personen van tijd tot tijd binnentreden; het waren allen Ridders, in volle wapenrusting, en met geslotene vizieren; zij droegen zekere ridderorde aan een rood lint om den hals, welke, op de borst nederhangende, veel overeenkomst had met eenen domper, waarmede men gewoon is het kaarslicht uit te doen; voor het overige waren zij allen met speren, zwaarden en dolken gewapend; hunne schilden waren driehoekig, en met verschiliende zinnebeelden en deviezen beschilderd, welke ik evenwel niet duidelijk genoeg kon onderscheiden, om er een' bepaalden zin aan te geven. Ik vermoedde in den aanvang, dat de twee dwergen, aan den ingang der zaal geplaatst, last hadden, elken ongewapenden te weren, en hield mij dus op eenen afstand; maar, bemerkende, dat elk der binnenkomenden, ondanks zijne ridderlijke toerusting, verpligt was, zeker wachtwoord of parool uit te spreken, alvorens binnengelaten te worden, bevlijtigde ik mij achter het geheim te komen, en, langzaam en ongemerkt naderende, vernam ik, dat ieder Ridder, bij het uitspreken der klanken: Nerokrevtui, dadelijk werd toegelaten. Ik trad alzoo onbeschroomd voorwaarts, en, den beiden dwergen een krachtig Nerokrevtui toesprekende, vlogen ook voor mij de deuren open, en ik trad in de zaal. De geheele ruimte had een bij uitstek somber voorkomen: want slechts ééne lamp verlichtte het Gottisch gebouw. De | |
[pagina 337]
| |
stralen, welke die lamp van zich spreidde, werden verzwolgen in alle de zwarte wapenrustingen der Ridders, wier gedaanten lange en reusachtige schaduwen wierpen op den afgekalkten muur, doch welke mij tevens dienden, om mij aan de opmerkzaamheid der gewapenden geheel te onttrekken. Er bevond zich in de zaal, aan het noordeinde, een spreekgestoelte, en voor hetzelve drie antieke offervazen. Onverstaanbare woorden waren op die vazen gegraveerd. Ik ten minste kon de beteekenis der woorden kydredlib. at socad, en esodapac. niet ontraadselen; en, terwijl ik over derzelver vermoedelijke beteekenis peinsde, werd mijne geheele aandacht naar het spreekgestoelte getrokken, waarop zich inmiddels eene der Riddergedaanten geplaatst had. Hij sloeg het vizier van zijnen helm op, en ik zag een oud, geelachtig en grijnzend gelaat, met gefronste wenkbraauwen, en een oog, hetwelk onrustig, doch met zelfvoldoening, de verzamelde menigte aanstaarde. De beide dwergen zaten aan den voet van het spreekgestoelte, in eene Oostersche kleeding, met alle aandacht, en tevens met den hoogsten eerbied, naar den redenaar opziende. De redenaar opende zijnen mond, en sprak deze woorden: Mijne Heeren Nerokrevtui! En nu stonden alle de Ridders op, bogen zich driemalen, en hernamen vervolgens hunne plaatsen weder. De redenaar hervatte: Ik heb mij voorgenomen, edele Ridders! in dit uur over belangrijke zaken te spreken. Want, daar allen sluimeren, voegt het mij voor 't minst, wakker, wakende en sprekende te zijn. Ik moet u te wapen roepen, mijne Ridders! om voor de eer van at socad en esodapac in het strijdperk te treden en tot den bloede te strijden. Men heeft deze dappere Ridders veracht en met smaad overladen. De mannen van Sodom, de zonen van Gomorrha en de dochters van Zeboïm hebben hen tot eene aanfluitinge gesteld, en den vloek uitgesproken over hunne daden. Die kinderen der verderfenisse! dat hun deel zij met korah, dathan en abiram, en met de nadab's en abihu's van alle tijden! Hier stonden de beide dwergen op, en zeiden: O, groote kydredlib! wij roemen in die verdrukking! Dat is een bewijs uwer ridderschap, vervolgde de redenaar; maar het is onze wil, dat de kroon der overwinning u zal sieren. | |
[pagina 338]
| |
Alle de geharnasten zeiden hierop: Amen! Ik behoef u, edele Ridders! (want de spreker vervolgde) niet andermaal op den stand der dingen te wijzen. De adem zoude mij ontbreken, en mijne rampen en wederwaardigheden hebben mijne krachten afgeknaagd. Mijne stem is gelijk aan het zwak geluid van den krekel, als de doffe toon eens rotsgalms; want mijne borst brengt geene toonen meer voort, gelijk in de dagen, toen ik eenen napoleon huldigde, en mijne zangen aan de Cyprische Venus bragt. Thans, want dit wilde mijne voorbestemming, kan ik niets anders dan over de rampen der tijden spreken, indien het spreken heeten mag. Maar gij kent en ziet haar, die rampen der tijden, mijne getronwe Ridders en Knapen! Gij kent en ziet haar, de verguizingen, die onzen getrouwen aartskampioenen worden aangedaan door het volk, dat zich op wijsheid en verlichting beroemt; en ik wilde slechts eenige huismiddelen aan de hand geven, om den verderen voortgang der kwale te stuiten. Huismiddelen, zeg ik; want ik zelf ben te teederhartig van aard, om de gevolgen te kunnen aanschouwen, welke de toediening van krachtigwerkende artsenijen op het tegenwoordig bedorven, verbeestelijkt en verphilistijnd geslacht zoude te wege brengen. Worden deze huismiddelen beproefd en met een gelukkig gevolg aangewend, dan mag ik mij van deze mijne redevoering de grootste zelfvoldoening beloven. Het eerste huismiddel is: de vernietiging van de Drukkunst. Deze kunst toch kan te regt als eene eigene uitvinding van het rijk der duisternis beschouwd worden, en als de vruchtbare bron van alle de rampen, die het menschdom drukken. Wat wisten toch een adam, een david, een nebucadnezar, een herodes; wat wisten Parthers, Meders en Egyptenaren van de drukkunst; en hoe schitterend regeerden de genoemde Vorsten, hoe gelukkig waren de gezegde volken! hoeveel kennis en licht bestond er niet in de thans zoo bezwalkte Middeleeuwen, vóór dat dit Nederland eenen koster baarde! De uitvinding der drukkunst heeft de menschen waanwijs, hoogmoedig, laatdunkend, trotsch, opgeblazen en vijandig gemaakt, en uit dit zaad der duisternis is een rijke oogst voor den Booze ontsproten. De drukpers heeft als wapentuig gediend, om den Godsdienst en de Troonen, de wijsheid en de zedelijkheid aan te vallen en te verdelgen, om onregtzinnigheid, volksoproeren, onverstand | |
[pagina 339]
| |
en grove beestelijkheid te bevorderen, aan te blazen, te verspreiden en te verontschuldigen. o, Indien die zoo hooggeroemde laurens koster, in den nacht toen fust hem beroofde, slechts op den regtzinnigen inval gekomen ware, dat hij niet voorbeschikt was, de uitvinder dier zwarte kunst te zijn, dan ware ons Nederland daarvoor niet zoo kennelijk, door de invallen der Spanjaarden, en later door die der Franschen, gestraft geworden! Maar, helaas! willens blind, heeft niemand deze roede gezien. Een tweede huismiddel is: vernietiging van het bestaand Onderwijs der Jeugd. Wanneer wij in de maatschappij zoo veel wanorde ontdekken, als er, och lacy! bestaat, en het oog slaan op den hoogmoed en den nijd, welke thans, vooral bij de mindere klassen, hand over hand veld winnen; wie zal dit dan niet, met ons, aan het zoogenaamd verbeterd onderwijs, dat kind des Satans, toeschrijven? Wil men den kinderen spellen leeren, men bezige hiertoe alleen de Spreuken salomo's; begeert men hun te leeren lezen, dit geschiede nooit anders dan uit den Prediker. Bij het schrijven kieze men exempelen uit den Heidelbergschen Catechismus, en in de rekenkunde brenge men het vooral nooit verder dan tot de uitrekening van het getal des Beestes. Maar, leider! wat begeestert het verwilderd brein der tegenwoordige volksleiders? wat anders, dan de verderfelijke zucht, om, in stede van hunne kweekelingen tot andere jozefs en daniëls te vormen, hen, indien mogelijk, tot de grooten en arminiussen op te kweeken, en er oldenbarnevelden en de witten van te maken? namen, die ik hier niet noemen zoude, indien ik niet overtuigd ware, dat zij bij u, edele Ridders! het gevoel der diepste verontwaardiging zouden verwekken. - Het tegenwoordig bestaand en zoogenaamd verbeterd onderwijs behoort alzoo vernietigd te worden. Het bevordert niets dan waanwijsheid, hoogmoed en schijnverlichting, die, met elkander vereenigd, als een driehoofdig monster, het geluk van Nederland verwoesten, en dit volk ten verderve slepen. Als een derde huismiddel moet ik aanprijzen de ontbinding van de navolgende Genootschappen en Maatschappijen: 1o. De Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, omdat zij, de zoogenaamde beschaving en verlichting bevorderende, er op uit is, om alle verschil tusschen de onderscheidene klas- | |
[pagina 340]
| |
sen in de burgerlijke huishouding weg te nemen, en vooral omdat zij voor de moeder van het zoo aanstonds genoemd waanwijs verbeterd schoolsystema moet gehouden worden. 2o. De Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Deze toch bekroont, met blinkend slijk, de Dichters, die den roem der helden van de Loevesteinsche Factie bezingen, en eenen laurens koster afgodische eere toebrengen. 3o. De Maatschappij van Weldadigheid, omdat zij alle overblijfselen van zedelijkheid, door eene hemeltergende Aardappelencultuur, in de Koloniën, poogt weg te nemen, en dat wel in gronden, welke door het gadeloos voorgeslacht nooit zijn bebouwd geweest; op deze wijze de orde der dingen omkeerende, en den vloek des Hemels niet achtende, welke sedert eeuwen rust op deze dorre heiden. 4o. Het Zendclinggenootschap, aangezien hetzelve de Voorzienigheid vooruitloopt in het zoogenaamd bekeeren der Heidenen; een geslacht, hetwelk door den vromen noach, in deszelfs stamvader cham, vervloekt is, en het blijk der verdoemenis draagt in de kleur, die herzelve zoo kennelijk van andere volken onderscheidt. 5o. Het Bijbelgenootschap, omdat het Bijbels uitreikt, zonder bijvoeging der Canones, welke door onze groote Dordsche Vaderen zijn vastgesteld; een listige kunstgreep, waardoor alle gronden van kennen en gelooven ondermijnd en vernietigd worden. 6o. Het Genootschap tot zedelijke verbetering der Gevangenen, omdat het poogt misdadigers tot betere menschen te vormen, welke, als vaten des toorns, waren voorbeschikt, om in eene gevangenis of op een schavot te sterven. 7o. Eindelijk behoorden alle zoodanige inrigtingen vernietigd te worden, welke, onder den schijn van menschlievendheid, gedurende de koude en gure winterdagen, door het uitdeelen van ziel- en ligchaamverpestende Aardappelen en Beendersoepen, den grooten volkshoop pogen te verbeestelijken; mitsgaders die inrigtingen, welke alleen ten doel hebben, om, door eene duivelsche uitvinding, Beestpokinenting genaamd, de gezondheid, het leven en het waarachtig geluk van derzelver slagtoffers te verwoesten, en even hierdoor de leer der praedestinatie geheel op losse schroeven stelt. Het vierde huismiddel bestaat hierin, dat wij der menigte | |
[pagina 341]
| |
verzekeren, dat alle licht alleen bij ons en de onzen te vinden is. Ik zeg, wij moeten dit der menigte verzekeren; want wee hun, indien zij van onze zijde iets meer, b.v. bewijs, verlangden! Stellen en bewijzen is ook al eene wrange vrucht der verlichting onzer duistere Eeuwe! Neen, edele Ridders! neen, dierbare Heeren Nerokrevtui! onze verzekering bevat al wat de wijsbegeerte van Neologen, Praeädamieten en Remonstranten, in ellendige grondbeginselen eener Logica gehuld, die uit den Booze, en in deelen en onderdeelen gesplitst is, kan te niete doen. Wij beminnen de eenheid; en die eenheid bestaat in de verzekering, dat wij, wij alleen oogen hebben, en alle andere menschen geheel niet zien. Ééne magtspreuk doet meer af dan tien bewijzen, en is daarenboven voor den grooten hoop meer geschikt, inzonderheid wanneer men, bij de verzekering, dat wij het regt op onze zijde hebben, tevens en niet minder krachtig verklaart, dat onze partij behoort tot die genen, die der Duivelen rookaltaren, Ixora, Moloch, Foo en Lama's ongevoeg op het erf der Batavieren naast luther en kalvijn hebben gesteld. Hoe minder toch het gemeen (want op hen moet vooral een oog van liefde geslagen worden) iets van de voorgestelde zaak begrijpt, des te gereeder zal het aan de klanken blijven hangen, en onze zegepraal zal, ik verzeker u dit, en deze mijne verzekering, ik weet het, edele Ridders! is voor u genoeg, onze zegepraal zal volkomen wezen. Een vijfde huismiddel is te vinden in een onvermoeid streven, om de tijden der Middeleeuwen te doen terugkeeren. Dat waren eerst tijden, het Christelijk geloof en deszelfs belijders waardig! Toen kende men die verderfelijke Drukkunst niet; toen dacht men niet aan Scholen; toen kende men geene Zendeling- en Bijbelgenootschappen; toen, o gouden Eeuw! toen kende men de Aardappelen even min als de Beestpokinenting; toen geloofde de leek, zonder onderzoek, wat hem de priester verzekerde; toen was het geene heiligschennis, gelijk thans, wanneer men wulpsche, wellustige en morsige zangen dadelijk deed vervangen door liedekens aan 's Heilands bruid; toen leefden de geestelijken zoo godvruchtig in hunne kloosters, de Baronnen zoo ingetogen op hunne kasteelen, de lijfeigenen zoo gelukkig in den schoot der rust; toen zag men, wat helaas! ons oog nooit aanschouwde, openbare tweegevechten en Christelijke tommooijen, waar | |
[pagina 342]
| |
het bloed bij beken stroomde; toen zag men openlijke vrouwenkracht en maagdenroof, bedreven onder de banier van het kruis; toen zag men water- en vuurproeven; toen hoorde men van heksenprocessen, en zag men toovenaars verbranden; toen verlustigde het oog van den echten geloovige zich in de houtmijten, waarop Jood en Heiden, door Christelijk liefdevuur, werden gelouterd; in één woord, edele Ridders! in die dagen des geloofs bezat de mensch alles, wat hem in wezenlijke verlichting konde doen toenemen, en had het licht der Dordsche Vaderen in die tijden geschenen, dan ware gewis, destijds, de hemel op aarde nedergedaald! Den terugkeer van die heileeuw te bevorderen, is dus onze heerlijke roeping, onze verhevene bestemming, edele Ridders! Om aan deze bestemming te beantwoorden, zal ons zesde huismiddel de kroon op het hoofd zetten. Wij hebben benoemd en benoemen bij dezen onzen waarden Neef at socad, als onzen buitengewonen Gezant, naar de andere zijde der Pyreneën, en onzen dierbaren Neef esodapac, in gelijke betrekking, bij het Hof van het oude Byzantium. Dáar, edele Ridders! wonen nog die zachtmoedigen, die eens de aarde zullen beërven; dáár zijn de woorden Regt, Godsdienst en Vaderland geene tooverklanken in den mond van Arminiaansche volksleiders; dáár leven de schoonste Houri's nog in de paleizen der Harems; dáár eerbiedigt men nog de heilige regtbanken des geloofs; dáár is nog het voor ons verloren Paradijs te vinden, - het Paradijs van mahomed en loyola, die edele tweelingbroeders, voor wier naam elke Neoloog en aanhanger van ar mijn moet sidderen. Onze getrouwe Gezanten zullen dáár leeren, dat het Regt in de scherpte des zwaards en in de punten der bajonetten, de Godsdienst in de Theologie van bogerman en trigland, en het heil des Vaderlands in het bezit van eenen Koning zonder Constitutie bestaat. Zij zullen, ter plaatse hunner bestemming aangekomen, dit alles meer praktisch dan hier kunnen leeren kennen, en, met die kennis teruggekeerd in ons weleer gezegend Vaderland, de heileeuw der alva's en filipsen, de dagen der achab's en epiphanessen, de tijden der nero's en heliogabalussen doen herleven, en alle onze vijanden doen barsten aan 't vergif, dat ze and'ren in doen zwelgen. Ja, edele Ridders! het thans nog kwijnend Loevesteinsch flikker- | |
[pagina 343]
| |
licht gaat dan knappende uit in rook, en laat den gasreuk na, waar borst en long van stikken. Ik zoude de opgegevene huismiddelen, des noods, met nog andere kunnen vermeerderen; dan, even gelijk een bekwaam en voorzigtig arts geen nieuw middel aanwendt, terwijl hij van het bereids voorgeschrevene de beste gevolgen verwacht, zoo willen ook wij den uitslag van onze opgegevene middelen beproeven, alvorens tot eene meer afdoende geneeswijze over te gaan. Sterke en krachtigwerkende geneesmiddelen doen den zieke veel meer aan, dan zachtwerkende huismiddelen; en hierom bepaalden wij ons bij deze alleen. Zij hebben dit met alle huismiddelen gemeen, edele Ridders! dat zij zeer ligt en gemakkelijk aanwendbaar zijn, ter verdrijving der kwaal, welke wij willen uitroeijen. Om te toonen, hoe ligt uitvoerbaar alles zijn zal, hebben wij slechts de volgende punten aan te geven: 1o. Dat, door eene Societeit van Amortisatie, de boeken en persen, zoo veel en zoo spoedig mogelijk, worden vernietigd. 2o. Dat, door een bij ons te geven bevelschrift, alle zoogenaamd verbeterd onderwijs worde opgeheven, en de scholen gesupprimeerd. 3o. Dat alle genoemde Maatschappijen, Genootschappen en inrigtingen, hier boven, als nadeelig voor de zeden en den regtzinnigen Godsdienst, opgegeven, door ons gehouden worden te zijn vervallen; zullende wij hiertoe eene Commissie van Likwidatie benoemen. 4o. Dat onze edele Ridders, op ons voetspoor, zoo bij monde als in geschrifte, zoo in proza als poëzij, elke leer, welke niet met de onze strookt, met zachtmoedigheid en liefde, voor eene uitvinding des Duivels verklaren. 5o. Dat de tot hiertoe alleen aan den dienst der Afgoden gewijde Schilderkunst hare krachten bestede, om de heerlijke tasereelen uit de tijden der Middeleeuwen schitterend af te malen, en dat van de alzoo vervaardigde stukken eene Tentoonstelling, om de drie maanden, zal worden gehouden, op eene plaats, nader door ons te bepalen. Eindelijk, 6o., vertrouwen wij, dat de uitdrukking van onzen wil alleen genoegzaam zal zijn, om onze zeer edele Ridders at socad en esodapac hunne verhevene zending met roem te doen vervullen. Gij ziet, zoo wij vertrouwen, mijne Heeren Nerokrev- | |
[pagina 344]
| |
tui! dat alle de door ons voorgeschrevene huismiddelen met de daad dien naam verdienen, zoo wel door de gemakkelijkheid, waarmede zij kunnen toegediend worden, als door de naauw merkbare zachtheid van derzelver werking. En waartoe dan krachtiger middelen te baat genomen? waartoe dan de magt gebruikt, die wij bezitten? waartoe onze vijanden te verdelgen, waar wij hen met zachtmoedigheid en liefde, die twee ons ingeschapene deugden, aan onze voeten kunnen vernederen? Zonder drift, zonder aanmatiging, zonder hoogmoedige zelfverheffing, zonder zucht om zonderling te schijnen, en met verachting van alle eer- en roemzucht, willen wij, met onze gewone bescheidenheid, harten innemen, harten winnen! Alles toch, wat wij wenschen en willen, is het geluk onzer medemenschen; is een streven, om eendragt, vrede en liefde in Kerk en Staat te herstellen; is de vaste overtuiging, in één woord, dat met onze pogingen Troon en Outer op Neêrlands grond alleen kunnen bewaard blijven. Schelden, lasteren, liegen en verdoemen willen wij aan onze vijanden overlaten, en ons gaarne getroosten de martelkroon te dragen, indien wij voor deze eere voorbestemd mogten zijn. Bij deze woorden sloegen at socad en esodapac hunne blikken, met heilig verlangen, naar boven. De spreker vervolgde: Ik zie het, kinderen mijner ingewanden! ik voel het aan mijn vaderhart, edele Ridders! dat gij inzonderheid naar die kroon verlangt. Hoopt er op, mijne vrienden! en ontgaat u die eere, weigeren de priesters van den Molochsdienst u dezelve op het hoofd te drukken, wat nood? troost u dan met de gedachte, dat gij u dezelve waardig gemaakt hebt, en dat dit Belialskroost alleen te onwaardig is, om uwe kruinen met die kroon te sieren! Hier eindigde de spreker zijne rede, en sprak alleen nog deze woorden, ten besluite, tot zijne aandachtige toehoorders: En nu, Ridders! herhalen wij den eed aan Regt, Godsdienst en Vaderland! Alle de Ridders stonden op, en traden, twee aan twee, naar de drie antieke offervazen, welke voor het spreekgestoelte stonden, wierpen eenig reukwerk in het vuur, dat in dezelve brandde, en spraken hierna allen, met luider stemme, deze woorden uit: Wij zweren het! - Kydredlib, at socad en esodapac stonden daar in eene zegepralende houding, eenen onwillekeurigen grimlach achter het vizier | |
[pagina 345]
| |
hunner helmen verbergende. Op dit oogenblik ging de lamp uit, en ik bevond mij met eene dikke duisternis omgeven; ik hoorde duidelijk het gesteen van een' ouden uil, het gekras van een paar raven, en een akelig gebas van vele honden, als in chorus aangeheven. Dit laatste werkte hevig op mijne zenuwen; - het gebas werd al heviger, en kwam meer nabij; - ik wilde, onder begunstiging der duisternis, ontvlugten, struikelde, viel, en ontwaakte. Ik had slechts gedroomd; maar een oude hond huilde inderdaad onder mijn venster. |
|