Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet ziek- en sterfbed en de begrafenis van Napoleon.(Mémoires du Docteur f. antommarchi, ou les derniers momens de napoléon. II Tomes. Paris. 1825.)
Zwaarder en langduriger ligchaamslijden, (van October 1817 tot 5 Mei 1821) banger en langer doodstrijd verduurden wel weinige stervelingen, dan napoleon op St. Helena! Zijne ziekte bestond in eene verstopping der lever en eene scorbutieke kwaadsappigheid; en Dr. antommarchi is stellig van gevoelen, dat erfkwalen als eene loutere hersenschim te beschouwen zijn, en dat alleen het klimaat van St. Helena in het algemeen, waar schier niemand zijn veertigste jaar bereikt, en de hoogst ongezonde ligging van Longwood in het bijzonder, napoleon, die een zeer sterk gestel bezat, vermoord hebben. De twee boekdeelen met laatste oogen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
blikken, van zijnen Lijfarts, Dr. antommarchi, leveren daarvan het bewijs, in een schier ondoorworstelbaar dagelijksch rapport van zijne duizend en duizend brakingen, enz. enz. gedurende zoo vele maanden. Het lust ons, het een en ander uit dit, in andere opzigten, niet onbelangrijk werk mede te deelen, zoo als dit onder het doorloopen onze meer bijzondere aandacht trok.
‘5 April 1821. De Keizer heeft een' ongemeen angstigen nacht gesleten. Overstelpt van het gevoel zijns toestands, riep hij herhaalde malen uit: ‘Ach! waarom, daar ik het leven op eene zoo ellendige wijze moet verlaten, hebben de kogels hetzelve gespaard!’ In twintig dagen had hij zich niet kunnen scheren; maar hij wilde tot geene vreemde hulp verstaan. ‘Nooit heeft iemand de hand aan mijn aangezigt gelegd; mijne natuur verzette er zich altijd tegen.’ En toen Dr. antommarchi, wien hij zulks ten laatste, als eene bijzondere gunst, opdroeg, zich daarvan verschoonde, verrigtte hij, zoo zwak als hij was, het zelf. 10 April. Hij legt zijne hand op de milt, terwijl hij zegt: ‘Daar zit het, in de maag, in de lever, Dokter! Aan welk eene luchtstreek heeft men mij overgeleverd! Gij hebt geene geneesmiddelen tegen de hitte, die mij verteert; geene mengsels, om het vuur te doen bedaren, dat mij verslindt!’ - Dr. arnott wilde hem nog overreden, dat de lever niet was aangedaan. ‘Het moet wel zoo zijn,’ zeide hij, ‘omdat hudson het gedecreteerd heeft!’ 12 April. ‘Dank voor uwe zorgen, Dokter! 't Is verloren arbeid; de hulp der kunst vermag niets; het uur heeft geslagen; mijne kwaal is doodelijk. - Dr. arnott! sterft men ook van zwakheid? Hoe kan men leven van zoo weinig voedsel?’ 13 April. De Keizer wil geene purgeerpillen slikken. Ik drong er op aan. ‘Zijn ze wèl verzilverd?’ - ‘Ja, Sire!’ - ‘Zullen ze mij den mond niet vergiftigen?’ - ‘Uwe Majesteit zal er niets van proeven.’ - ‘In goeden ernst?’ - ‘Zekerlijk.’ - ‘Wel nu! Daar, coquin! slik ze,’ zeide hij tot marchand, zijnen Eersten Kamerdienaar. Marchand nam ze op staanden voet in, en verzekerde hem, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ze niet leelijk waren. ‘Zeide ik het u niet, Dokter! dat hij medicijnen noodig had? Geef hem ook de overigen: wat mij betreft, ik wil ze niet; ik geef de voorkeur aan lavementen; dat zijn de beste en de eenvoudigste van alle geneesmiddelen. De Engelschen,’ voegde hij er schertsend nevens, ‘vinden derzelver gebruik vernederend; ik ben minder gevoelig op dat stuk.’ 14 April. Napoleon is wat beter. ‘Wat hebt gij daar, Dokter?’ ‘Niets, Sire! een souvenir; het liedje van Malbrouck, dat mij in mijne kindschheid in slaap wiegde. Ik had het uitgeschaterd, zoo uwe Majesteit niet tegenwoordig was geweest.’ - ‘Wat werkt intusschen het belagchelijke niet al uit! Het brandmerkt alles, tot zelfs de Overwinning toe.’ Hij lachte zelf, en neuriede het eerste couplet.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
15 April. De toegang tot den Keizer is door hem aan elk ontzegd, behalve aan den Generaal montholon en aan marchand. Ik trad binnen. Het tapijt was bedekt met verscheurde papieren; de tafel met gecachetteerde brieven, enz. ‘Ziehier mijne voorbereiding, Dokter! Ik ga heen; 't is met mij gedaan!’ - Ik wilde hem beduiden, dat zijn toestand nog niet hopeloos was; hij viel mij in de rede: ‘Geene verblinding; ik weet, wat er van de zaak is; ik onderwerp mij.’ 16 April. ‘Ach, Dokter! welk een lijden! welk eene benaauwdheid! Ik voel aan het linker uiteinde der maag eene pijn, die mij overweldigt.’ - Ik poogde hem te verligten, maar hij weigerde zulks; ik bood hem op nieuw den drank aan; hij wees dien af, en zeide: ‘Gij moet trouwen, gij moet trouwen, Dokter!’ Ik wist niet, waar hij heen wilde, en zweeg; hij ging voort: ‘Gij zijt al te opbruisend, al te levendig; gij hebt een bedarend geneesmiddel noodig. Huw eene Engelsche; haar ijskoud bloed zal dat vuur temperen, en gij zuit minder lastig zijn. Geef op den drank!’ Hij verzwolg dien in ééne teug. ‘Wanneer men zich schuldig heeft gemaakt aan oneerbiedigheid jegens galenus, zóó doet men boete!’ 18 April. Ik sloeg napoleon eenige medicijnen voor, welke mij nuttig dachten. ‘Neen!’ riep hij, op den toon van een' man, die zijn besluit genomen heeft, ‘Engeland eischt mijn kadaver; ik wil het niet laten wachten, en zal wel sterven zonder uwe artsenijen!’ 21 April. Ten half 2 ontbood hij vignali, en trad met dien Abt in gesprek, hem het ceremonieel opgevende, hetwelk hij wilde, dat bij en na zijn afsterven zou worden in acht genomen. Zijn gelaat was overspannen, stuipachtig. Ik sloeg hem, met bezorgdheid, gade. Hij gaf daaraan eene verkeerde uitlegging, en zeide: ‘Gij zijt verheven boven zulke zwakheden.’ (Doelende op zijn onderhoud met den Abt.) ‘Maar ik ben noch Wijsgeer, noch Arts. Ik geloof aan God; de grootste geesten hebben in Hem geloofd; ik belijd den Godsdienst van mijnen Vader: men is geen Atheïst, wanneer men wil.’ 26 April. De Keizer ligt op zijn sterfbedde. 27 April. Hij beproeft te schrijven, maar zijne krachten zijn uitgeput; hij krabbelt echter een gedeelte der achtste codicil van zijn testament. De dood heeft hem reeds aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gegrepen. Hij wil zijne kleine, ongerijfelijke, bedompte kamer met de salon verwisselen; maar, toen wij ons gereedmaakten hem derwaarts over te brengen, zeide hij: ‘Neen - als ik dood ben; voor tegenwoordig is het genoeg, dat ge mij ondersteunt.’ 28 April. Een zeer slechte nacht. ‘Na mijnen dood,’ sprak de Patiënt zeer bedaard tot mij, ‘die niet ver meer af kan zijn, wil ik, dat gij mijn lijk zult openen; ik wil, ik vorder van u, dat ge mij belooft, dat geen Engelsch Heelmeester de hand aan mij sla. Ik verlang, dat ge mijn hart, in wijngeest, naar mijne geliefde maria louiza zult overbrengen. Gij zult desgelijks mijne maag wèl onderzoeken, en een naauwkeurig verslag deswege aan mijnen Zoon doen geworden. Ik ben niet vreemd van te gelooven, dat de maag is aangetast van het ongemak, dat mijnen Vader grafwaarts sleepte, te weten van een knoestgezwel aan het uiteinde. Ondertusschen heb ik altijd eene ijzeren maag gehad; en, terwijl mijn Vader veel hield van zwaar voedsel en geestrijke dranken, heb ik daarvan nooit gebruik gemaakt.’ - Vergeefsche pogingen, om voornoemde achtste codicil te voltooijen. 29 April. Geweldige hik, enz. Napoleon ijlt, praat van zijne maag, van het gezwel aan dezelve; hij roept baxter op, om voor de waarheid zijner bulletins te getuigen; ook o'meara, en vaart geweldig uit tegen de Engelsche staatkunde. Bedarende, zegt hij ons, dat de Geneesheeren, bij het openen van zijns Vaders lijk, eene erfziekte hadden voorspeld, en herhaalt zijne aanbeveling, om, door middel van het naauwlettendst onderzoek van zijn lijk, zijnen Zoon voor deze wreede kwaal te behoeden. 2 Mei. De koorts verheft zich. De Zieke spreekt, ijlende, van Frankrijk, van zijnen Zoon, van zijne wapenbroeders. ‘Steingel, desaix, massena! gaat, vliegt, verhaast den aanval; de overwinning is ons!....’ Te midden van deze benaauwde ijlhoofdigheid verzamelt hij al zijne krachten, springt ten bedde uit, en wil met geweld naar beneden in den tuin. Ik haast mij, hem in mijne armen op te vangen; maar zijne beenen bezwijken, en hij valt achterover op den vloer. Wij heffen hem op, en smeeken hem, zich weder te bed te begeven; maar hij kent niemand meer; hij biedt tegenweer, raast en tiert, tot dat zijne krachten geheel zijn uitgeput. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Mei. De koorts vermindert. De Abt vignali dient het laatste oliefel den Keizer toe. 5 Mei. Onder hevige angsten en benaauwdheden, hik, kramptrekkingen, brakingen, diepe zuchten, jammergeschreeuw en stuipen, in een luid en geweldig snikken eindigende, blaast hij, ten 6 ure min 11 minuten in den avond, den jongsten levensadem uit. Zijn gelaat stond ontsteld en misvormd. Zijne laatste woorden waren: ‘Tête ... armée! (Hoofd ... armee!’) Te midden van den algemeenen rouw en verwarring kwamen twee Engelschen binnensluipen, ontbloot ten en betastten den Keizer, (als om zich te overtuigen van zijnen dood) en verwijderden zich gelijk zij gekomen waren. Deze ontheiliging bragt ons weder tot onszelven, en wij bewaakten het dierbaar lijk, opdat geene Engelsche handen hetzelve andermaal bezoedelden.(!) De Gouverneur verzette zich tegen de uitvoering van 's Keizers laatsten wil: ‘Ik begeer, dat mijne assche ruste aan de boorden der Seine, te midden van het Fransche volk, dat ik zoo zeer heb bemind.’ (!...) Reeds in 1820 had hij den last ontvangen, dat de overblijfselen van bonaparte op St. Helena zouden blijven. Hij kwam terstond, om zichzelven van zijnen dood, en dat het zijn ligchaam was, te overtuigen, en wilde, dat hij onmiddellijk (!) zoude geopend worden; waartegen ik mij verzette, op grond, dat de Keizer nog maar zes uren dood geweest was. Napoleon had zijn haar (dat zeer weinig en ligt kastanjekleurig was) voor onderscheidene leden zijner familie bestemd. Marchand, had hij in zijn testament bevolen, moest evenwel van zijn haar braceletten doen vervaardigen voor maria louiza, zijne Moeder, en voor elk zijner Broeders, Zusters, Neven, Nichten, den Kardinaal, en de grootste voor zijnen Zoon; alsmede een paar gouden schoengespen zenden aan joseph, een paar gouden kousenbandgespen aan lucien, en een gouden halsgesp aan jerome. Hij was geweldig vermagerd, sinds mijne komst op St. Helena, en had geen vierde van zijnen voormaligen omvang overgehouden. De linker zijde van den mond was eenigzins zamengetrokken tot een' sardonischen lach. Het ligchaam vertoonde eene brandwond aan den linkerarm, en verscheidene likteekens, als één aan het hoofd, drie aan het linkerbeen, één aan een' der vingeren van de linkerhand, en een vrij groot getal op de linkerdije. Hij had 5 voet, 2 duim en 4 lijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
lengte; het hoofd 20 duim en 10 lijn omtreks; het voorhoofd hoog; de slapen ligt ingedrukt; het voorhoofdsbeen zeer sterk uitgezet; een' korten hals, doch vrij regelmatig; eene breede borst; eenigzins kleine, maar fraaije en welgemaakte handen en voeten. Ik was begeerig, om op den Grooten Man het schedelstelsel van spurzheim en gall toe te passen. Ziehier de waarschijnlijkste kenmerken, welke zijn hoofd mij aanbood: 1o. Werktuig der Veinzerije; 2o. der Veroveringszucht; 3o. der Goedwilligheid (!); 4o. der Verbeeldingskracht; 5o. der Eer- en Gloriezucht. Ten aanzien der intellectuéle hoedanigheden, vond ik: 1o. Werktuig der Individualiteit, of kennis van bijzondere personen en zaken; 2o. der Localiteit; van Verhoudingen, en Ruimte; 3o. der Berekening; 4o. der Vergelijking; 5o. der Oorzakelijkheid; van de gaaf, om gevolgtrekkingen en besluiten op te maken; van den wijsgeerigen kop. Gaarne wilde ik het brein onderzocht hebben, achtende den staat van dat werktuig bij zulk eenen Man van het hoogste aanbelang; maar men verbood mij zulks stellig. Gekleed, zoo als hij bij zijn leven gewoon was, in eene ouderbroek en broek van wit cazimir, wit vest, zwarten halsdoek, van achteren geknoopt, groot cordon van het Legioen van Eer, uniform van Kolonel van de Jagers der Garde, versierd met de ordes van het Legioen en de IJzeren Kroon, lange laarzen, driekanten hoed, werd napoleon op een veldledekant ten toon gesteld. De blaauwlakensche mantel, dien hij in den veldslag van Marengo had gedragen, diende tot dekking; hij had den degen op zijde, en een crucifix op de borst. Eene zilveren vaas, op eenigen afstand van het lijk, bevatte zijn hart en zijne maag. Aan het hoofdeinde was een altaar, waarbij de priester, in pleeggewaad, gebeden las. Niemand wist nog van zijne ziekte, veel min van zijnen dood. Groot was de toevloed der menigte. De kist gekomen zijnde, werd ik genoodzaakt, het hart en de maag, die ik zoo gaarne naar Europa had overgebragt, daarin te plaatsen. Zij was van tin, bekleed met eene soort van matras, een hoofdkussen, en overtrokken met wit satijn. De hoed werd, uit plaatsgebrek, op zijne voeten gelegd, alsmede adelaars, stukken van al de munten, met zijne beeldtenis geslagen, zijn couvert, zijn mes, eene schaal met zijne wapens, enz. Men sloot de kist, soldeerde die zorgvuldig, en plaatste haar in eene andere van acajouhout, deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
in eene derde van lood, en die wederom in eene vierde van acajou, welke men verzegelde en sloot met ijzeren schroeven.Ga naar voetnoot(*) Hudson geliet zich, het overlijden van napoleon te betreuren, en verklaarde ons, dat hetzelve te smartelijker was, omdat zijn Gouvernement hem gelast had, den Generaal bonaparte aan te kond gen, dat het oogenblik naderde, waarin hem de vrijheid zou kunnen hergeven worden; en dat zijne Britsche Majesteit geenszins de laatste zou zijn, om het eindperk zijner gevangenschap te bespoedigen. ‘Hij is dood,’ voegde de Gouverneur daarnevens, ‘alles is nu voorbij; morgen zullen wij hem den laatsten pligt bewijzen. De troepen hebben bevel, den rouw aan te nemen, en met het aanbreken van den dag in het geweer te komen.’ 8 Mei. De Gouverneur, de Schout bij - nacht, al de burgerlijke en militaire Authoriteiten vereenigden zich op Longwood. Ten half een ure torschten de Granadiers de ontzettend zware kist, met inspanning van alle krachten, naar de groote allee van den tuin, plaatsten haar op den lijkwagen, en bedekten haar met een violetkleurd fluweelen kleed en den Marengo-mantel. De wagen werd getrokken door vier paarden, geleid door ongewapende palfreniers ter wederzijden. Een aanzienlijke trein verzelde de lijkstaatsie, waarbij de Schout-bij-nacht en de Gouverneur te paard, alsmede het garnizoen des Eilands, ten getale van ongeveer 2500 man. (Wij gaan de eerschoten en de overige plegtigheden, kortheidshalve, met stilzwijgen voorbij.) Een geweldig groote steen, bestemd tot den opbouw van eene nieuwe woning voor den Keizer, werd nu gebruikt om zijn graf te sluiten! Dezelve rust aan elke zijde op een' vasten steenen muur. Men bevestigde het metselwerk met eene laag cement. Terwijl dit verrigt werd, wierp zich het volk op de wilgen, die het graf van napoleon beschaduwden. Ieder wilde een tak of bladen van deze boomen hebben, tot eene gedachtenis. Hudson en de Schout-bij-nacht poogden vergeefs zulks te beletten, en de wilgen werden geplonderd, zoo ver men dezelve maar konde bereiken. De Gouverneur was bleek van gramschap; en hij wreekte zich, door den toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gang tot het graf te doen omringen van een' slagboom, bij welken hij twee schildwachten en een' post van twaalf man, met een' Officier, plaatste; welke wacht, zoo als hij zeide, daar voor altijd zou blijven post houden. Het graf van napoleon is ongeveer eene mijl van Longwood, heeft een' vierhoekigen vorm, breeder boven dan beneden, en omtrent twaalf voet diepte. Geen grafdeen of eenig opschrift mogt hetzelve versieren.
De Gouverneur had napoleon ten grave gebragt; zijne taak was volvoerd! Thans wierp hij zich gretig op zijne nalatenschap. Hij deed daarvan een' staat opmaken, doorzocht, doorsnuffelde, opende zelfs de pakketten, die de Keizer zelf vóór zijnen dood had verzegeld. Maar hij vond niet, wat hij zocht. Hij werd onverduldig, drong, dreigde, ondervroeg, en verliet de plaats niet vóór dat zijne handlangers de meubelen geïnventariseerd, de boeken ingepakt, en er geen hoekje overbleef, dat niet doorzocht, geen snipper, die niet geregistreerd was. En het werd ons niet vergund, eenig voorwerp, hoe gering ook van waarde, ter gedachtenis te behouden. - Een storm, gedurende den overtogt naar het Vaderland, bedekte de twee bakken, waarin wij stekken van wilgen, op het graf van napoleon geplukt, aankweekten, met zeewater, en deed ze sterven.
Maria louiza was ontroostbaar over zijnen dood. Zij is zeer vermagerd, neerslagtig, en vertoont de kenmerken van het hartzeer, door haar geleden.Ga naar voetnoot(*) De Kardinaal fesch deed geene belangstelling of deelneming blijken over den dood van napoleon; Koning lodewijk deed hem (antommarchi) weten, dat hij al te bedroefd was, om hem te ontvangen (!); Prinses pauline, daarentegen, was zeer aangedaan, maar bovenal Madame Mère, die geheel ontroostbaar scheen, en hem een juweel ten geschenke gaf.
Wij voegen hier, als eene aardigheid, nog de lijst nevens, door napoleon zelven vervaardigd, van zijne, waarlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Keizerlijke, uitrusting van kleederen en linnengoed, door hem, bij codicil, aan zijnen Zoon gelegateerd, die echter waarschijnlijk beter dan Papa zal onderleid zijn:
napoléon.’ |
|