| |
Viertal brieven aan eenen vriend, over de tentoonstelling der kunstwerken van nog levende nederlandsche meesters, te Amsterdam, van den jare 1824.
(Derde Brief.)
Het is zoo, geachte Vriend! zulk een groot aantal Meesters, in onderscheidene vakken der kunst werkzaam geweest, wier Leerlingen, de voetstappen hunner voorgangeren drukkende, dikwijls zelfs hen te boven streefden, wijst zeker geen Land van Europa aan. Doch kon het wel anders, daar beiden zich de éénige gids tot het waarachtig schoone, de Natuur, verkozen, om die in hunne stukken, hoe verschillend ook van onderwerp en verscheiden van behandeling, onopgesmukt over te brengen. Het zou partijdig schijnen, indien wij zelve meer tot roem van onzen landaard in het vak der schoone kunsten ophaalden. Wij vinden nog hoogere voldoening, wanneer wij vreemdeling en inboorling, hoe gering de laatsten ook in getal zijn, met elkander zien wedijveren, om
| |
| |
zich het eigendom der heerlijke voortbrengselen onzer Schilderkunst uit de XVIIde Eeuw te betwisten; wanneer wij opmerken, hoe dezelve gedurig van uit hunne schuilhoeken en elders opgespoord, en met steeds opklimmende sommen worden betaald. Neen! de onpartijdige kenner en beminnaar van al, wat goed is, zal de hooge verdiensten onzer beroemde Schilders nooit in twijfel trekken, naardien zij de waarheid in al haar eenvoudig schoon zoo betooverend hebben weten voor te stellen. Het behoort intusschen niet tot het onmogelijke, dat men uit de vereenigde Hollandsche en Vlaamsche Schole mannen zoude zien voortkomen, die de vroegere kunstenaars op zijde streven. Dit is bij deze gelegenheid reeds in meer dan één vak gebleken, en onze verdere beschouwing zal zulks door elken bevoegden en onbevooroordeelden doen toestemmen.
Dan, ik zou wel van den weg afdwalen, en had u welligt reeds vroeger moeten opmerkzaam maken op de Binnenhuizen, welke ons door knoll van Utrecht, benevens de jonge kunstenaars l.j. hanssen en hulswit, op de Tentoonstelling werden aangeboden. De eerste heeft ons meer dan ééns bewijzen van zijn kunstvermogen gegeven; terwijl de proeven van bekwaamheid, door den laatsten overgelegd, zoo wèl voldeden, dat wij beiden ten ijverigste aangespoord mogen houden, om de nu betreden baan met gedurigen lust en oefening te blijven bewandelen, en zoo doende den roem te versterken, die hunne namen aankleeft. Aan aanmoediging, die medewerkt tot gegronde verwachting voor de toekomst, zal het hun nu reeds niet ontbroken hebben.
De Utrechtsche Schilder verheijen heeft zich wederom op eene voordeelige wijze doen kennen. Zijne twee ingezondene Stadgezigten mogen welgeslaagd genoemd worden. Zoo was mede het gezigt van het Stadhuis en de Groote Kerk te 's Gravenhage, door van hooven, aldaar, regt goed, ja zoo uitmuntend geschilderd, dat het gedurig met veel genoegen werd beschouwd, en spoedig eenen kooper vond. P.l. de noter, te Gent, bezit eene eigenaardige geschiktheid voor deze soort van schilderingen. Hij gaat ook met vasten tred voort, en het ontbrak hem ditmaal weder niet aan beschouwers, die in zijne stukken een ongemeen behagen schepten. Zoo treft mede de onvermoeide ijver van den wakkeren jelgerhuis, die zijne krachten meestal, en met goed gevolg, aanwendt tot het voorstellen van Kerk- | |
| |
gebouwen van binnen te zien, en die zijnen uitgespaarden tijd op eene voortreffelijke wijze aan de kunst besteedt. De St. Jacobskerk te Antwerpen, door nicollié, had vele en groote verdiensten. Vervloet, thans te Rome, (niet vervloet van Mechelen) zet zijne studie met grooten ijver voort. De beide gezigten, uit de plaats van zijn tegenwoordig verblijf genomen, getuigden daarvan sprekend; terwijl derzelver verdienstelijke behandeling hem evenzeer tot roem, als de welgevallige ontvangst tot aansporing ter verdere volmaking dienen zal. De stukken van westenberg in dit gedeelte der kunst voldeden ons uitnemend, zelfs beter nog dan zijne andere schilderijen. Hij schijnt voor deze soort volkomen berekend te zijn, en zal ongetwijfeld hebben ondervonden, dat men zijn werk met niet minder genoegen zag, dan bevorens. Moge hij dan al, naar sommiger oordeel, niet zoo gelukkig thans geslaagd zijn in het Landschap, men kan niet op
ééns alles te gelijk meester zijn. Westenberg houd ik voor een allerbekwaamst kunstenaar, wiens verstandige lessen in zijne jeugdige leerlingen ten cate en pluym nu reeds zoo merkbaar waren, dat ook het werk van dezen niet zonder belangstelling werd gezien.
Behalve het Kermis-Waterpoortje te Utrecht, van den Baron van heeckeren tot brantsenburg, hetwelk door den zeer verdienstelijken p.g. van os gestoffeerd werd, en daardoor zich te meer aanbeval, troffen wij ook den geachten Utrechtschen Schilder haanebrink in dit vak aan; gelijk mede eene regt fiksch geschilderde, kapitale en zeer verdienstelijke Vischmarkt van den met veel lof bekenden jonxis. Poelman, die, bij al de aanmerking op zijne stoffaadje, een' uitnemenden aanleg toont; steffelaar, teerling en anderen, allen, met meer- of mindere verdiensten, blijken overleggende van eene loffelijke zucht voor de kunst, en die eene billijke aanspraak maken op onderscheiding en aanmoediging, zouden uitvoeriger lofspraak verdienen.
De met roem bekende Bloemschilder g.j.j. van os, die altijd zoo heerlijk heeft uitgeblonken door de stoute en natuurlijke behandeling van zijn penseel, spreidde wederom zijn voortreffelijk kunstvermogen ten toon. Schikking, kleur en effekt, alles kenmerkt den grooten Meester, die echter, (wij moeten der waarheid hulde doen,) gelijk ik vroeger eens aanmerkte, in stoutheid meer heeft aangewonnen, dan toegege- | |
| |
ven aan die bevallige harmonie en teedere zachtheid, welke dit vak in 't bijzonder vereischt. Het voortreffelijke evenwel des geheels deed deze smet gaarne voorbijzien, en dwong regtmatige hulde af voor den kunstenaar.
Maar niet minder voldeden de Bloemstukken van den nog weinig bekenden bloemers, te Amsterdam. Deze heeft sinds korten tijd zulke vorderingen gemaakt, dat men er over verbaasd moet staan. Bij hem was die aangename overeenstemming, welke men in voorwerpen van dezen aard te regt verlangt. De getrouwe en juiste afbeelding van het oorspronkelijke doen in bloemers den grooten man zien, die met van os zal wedijveren, om de kroon der eere te bejagen. Het Publiek dankt met ons zeker beide deze waardige kunstenaars, dat zij door dit hun werk niet weinig hebben bijgedragen tot den luister dezer Tentoonstelling.
Ook de met vele bekwaamheden toegeruste kunstenaresse, Mevr. moritz, geb. reijermans, houdt niet op, ons een waar genoegen te verschaffen, wanneer zij de keurige vruchten van haar penseel aanbiedt. De getrouwheid der uitvoering deed het stuk met dood Wild en Vruchten, door haar geleverd, eene niet onbelangrijke plaats beslaan onder de beste stukken.
May en esman gaan merkelijk vooruit. De ingezondene stukken van den kunstliefhebber singendonk waren bevallig en fraai geschilderd, en voldeden niet minder dan bevorens. De hoop verdient even zeer lof, en zou welligt in een edeler vak, waartoe hem geenszins de aanleg ontbreekt, nog beter slagen; met één woord: in dit gedeelte der kunst, zoo wel als in de Stillevens, muntten vele beoefenaars uit. De hoogbejaarde hendriks gaf nu nog blijken van belangstelling. De stukken van den doosstommen eelkema, bij vroegere gelegenheden aangeboden, voldeden ruim zoo wèl als die van thans. Hij vermijde alle hardheid en overbodige kracht. Hij toont zich echter een kunstenaar van uitstekende vlijt en fijn gevoel. Hij en vele anderen kunnen, bij eene gestadige voortzetting hunner oefeningen, niet missen welverdienden lof in te oogsten.
En nu nog iets over de Zeegezigten, wier aantal, daar ik slechts van de voornaamste zal gewagen, zeer gering was. Aan het hoofd der Zeeschilders plaats ik den met roem bekenden schotel, die ons aan onze oude Meesters herinnert. Deze rijkbegaafde man, die ons in den jare 1818
| |
| |
voor het eerst bekend werd, en toen reeds zulk voortreffelijk werk leverde, dat men hem, indien hij zoodanigen gang bleef houden, een' eersten rang onder de Zeeschilders toewees; schotel, zeg ik, heeft de verwachting van zijne bekwaamheden niet te leur gesteld. Hetgeen hij dit jaar leverde, getuigt van zijn vast en geoefend penseel. Hij heeft daarin het grootsche der Natuur, krachtig, stout, doch naar waarheid, afgemaald. De algemeene tevredenheid van het Publiek geeft volkomen regt, om ook zijne beide schilderijen als pronkstukken der Expositie te noemen. Dit ondubbelzinnig bewijs van belangstelling en goedkeuring strekke hem niet slechts tot bewijs van zijnen gevestigden roem, maar ook tot een streelend vooruitzigt, dat zijn naam, met lof en eer overladen, onze vaderlandsche Schilderschool tot glans en luister zal verstrekken.
Zijn Stadgenoot en Leermeester, (zoo ik mij niet bedriege) de langer bekende schouman, van wien wij een woelend en een stil Water, schoon in een' anderen trant dan schotel, hadden, blijft geenszins achterlijk. Zijne bekwaamheden nemen toe met zijne jaren; dit bleek aan deze zijne stukken, welke ieder zeer voldeden, ja meer dan men dusverre van dezen beroemden Zeeschilder zag. Het ontbrak schouman dus ook niet aan bewonderaars van zijn geoefend en gelukkig talent. Waarlijk, Dordrecht mag zich verheugen in het bezit van deze en nog andere waardige mannen! Die grijze stad blijft op den duur zeer vele uitnemende kunstenaars opleveren. - De overigen, die ons in dit gedeelte der kunst bijdragen schonken, als daar zijn ouwerkerk, sjollema, morel, enz. enz. kunnen in die hunner tijdgenooten zien, wat hunzelven ontbreekt, opdat zij, bij verdere ontwikkeling en volmaking, met gelijk onthaal worden bejegend.
Hoe gaarne ik mij thans nog onledig wilde houden met een overzigt van het Landschap, waaromtrent de oogst zoo ruim uitviel, dat eene der zalen naauwelijks toereikend scheen, om derzelver aantal naar behooren te bevatten, moet ik zulks besparen tot mijnen volgenden. In dezen hebben wij reeds genoegzaam gezien, dat in de opgenoemde vakken veel voortreffelijks aanwezig was. Het mindere getuigde van den ijver der vervaardigers. Deze hebben door eene onderlinge vergelijking kunnen zien, wat zij nog behoeven, om, met onafgebrokene vlijt en aanwending van alle krachten, tot dat top- | |
| |
punt te stijgen, waarop zij in den ouden roem van het land hunner geboorte kunnen deelen. Oorspronkelijkheid, geene slaafsche navolging, kan hen daartoe leiden. Alleen echte kunst zal altijd, in weerwil van hetgeen zich als schijnbaar goed moge opwerpen en voordoen, eene hooge en blijvende waarde behonden. Die echte kunst, om met zeker Schrijver te eindigen, is magtig te worden door te zien en te vergelijken; die echte kunst is gegrond op de lessen der Natuur, - lessen, die altijd leerzaam, en zeker zijn, om hen tot het schoone en bevallige te brengen, gelijk zij er anderen toe gebragt hebben.
Spoedig ontvangt gij mijnen laatsten. Vale! |
|