Aan mijne stadgenooten, bij de ramp van Noord-Holland.
Is Liefde 't groot Gebod, den Christen voorgeschreven;
Is Liefde, Liefde alleen, vervulling van de Wet;
Is 't Liefde, en Liefde alleen, die zondaars zal doen leven;
Maakt Liefde ons één met Hem, ten Voorbeelde ons gezet:
Mijn Stadgenooten! gij, hoe tergend ook gelasterd
Om zoo veel goeds en groots, als in uw veste troont,
Gij toont, in menschenmin en weldoen onverbasterd,
Dat nog de Liefdewet in uwe harten woont.
Gij hebt, in ootmoed, en door dankbaarheid gedreven,
En tijd, en vlijt, en schat, en lijf, en leven veil,
Om 't Christelijk Gebod der Liefde klem te geven,
En redt, en helpt, en troost, in rampen zonder peil.
Vaart voort, Getrouwen! - 'k Zie alom uw voorbeeld werken.
Het gansche Vaderland, uw Koning slaat u gâ!
Dat edel voorbeeld zal de reinste geestdrift sterken,
En 't gansche Vaderland, uw Koning volgt het na!
Maar, boven menschenlof en boven Vorstenblikken,
Beloont u 't Alziend Oog, dat zeegnend op u ziet.
Gij voelt het aan uw hart, bij 't helpen en verkwikken;
Gij voelt het in den traan, die 't dankbaar oog ontschiet.
Vaart voort, Getrouwen! bij dat Oog, op u geslagen!
Hier is het loon der Liefde en van het weldoen groot;
En eenmaal zal voor u de schoonste morgen dagen.
Zóó rijst uit nacht de dag, - het Leven uit den dood!
16 Febr. 1825.
j.w. ijntema. |
|