Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige aanteekeningen, over het kabinet van vergelijkende ontleedkunde, te Parijs.
| |
[pagina 108]
| |
gen nog wel hier of daar iets behelzen zullen, hetgeen zij elders niet aantroffen. Ook is het Parijssche Kabinet zeer toegenomen sedert den tijd, dat rudolphi zijne aanteekeningen daaromtrent schreef, wiens berigten anders zeker niet de minst gewigtige zijn. Zoo ik voor het overige niet naschreef het geen anderen hadden opgeteekend, maar mijne aanteekeningen gaf, gelijk ik ze volgens eigen onderzoek nederschreef, (en dat ik zulks deed, kan ik opregtelijk betuigen) dan kan, dunkt mij, deze mijne onderneming billijkerwijze niet berispt worden. Men verwachte hier echter geen volkomen verslag; ik heb slechts eenige aanteekeningen beloofd, en begin met derzelver mededeeling. Het Kabinet van vergelijkende Ontleedkunde bevindt zich, even als het Museum van Natuurlijke Geschiedenis, in den Plantentuin, en grenst aan de woning van cuvier. Het gebouw zelve is onaanzienlijk, en de ingang van hetzelve beantwoordt niet aan de verwachting, die men daarvan hebben zoude. - Wij beginnen met de benedenvertrekken; zij zijn zes in getal, en van onderscheidene grootte. In de eerste kamer vindt men verscheidene osteologische preparaten, die tot de natuurlijke geschiedenis van het menschelijke geslacht behooren. Men vindt hier drie skeletten van Mumiën uit Egypte. Een van dezelven is door geoffroy uit de Catacomben van Theben medegebragt. Op de etiquette staat (aan het voorwerp zelve, dat achter glas in eene kast bewaard wordt, kan men dit niet zeer duidelijk zien): Ce squelette est fort intéressant sous le rapport de l'art chirurgical, en ce qu'il offre les indices de plusieurs fractures parfaitement reduites. Voorts zijn hier geraamten van onderscheidene volken; drie van Negers, twee van vrouwen van Boschjesmannen van de Kaap, een van eenen Italiaan, van eenen Engelander, Hollander, Vlaminger en Franschman, en een van eene Fransche vrouw. Er is hier wijders eene reeks van geraamten van het foetus in verschillende tijdperken, een was-preparaat van het bekende skelct van vrouw soupiot, waar- | |
[pagina 109]
| |
van het origineel in het Kabinet van de Geneeskundige School te Parijs berust, eene verzameling van crania van verschillende leeftijden, en het geraamte van den dwerg bébé. Buiten eene geringe scoliosis, is dit skelet natuurlijk. Men vindt een wasbeeld van dezen dwerg in de verzameling van de Geneeskundige School, gekleed met de kleederen, die hij zelf gedragen had. - Er bevinden zich daarenboven in deze kamer twee pleisterbeelden, een van eenen Neger, het andere van eene vrouw van het volk der Boschjesmannen. Zij was vroeger (in 1816) te Parijs in het Palais royal te zien geweest, en droeg den naam van Venus Hottentotte. Het pleisterbeeld gaf juist geene hooge denkbeelden van deze Kaapsche Venus. Mammae pendulae sunt, rugosae, flaccidae; nates maximae, eminentes; labia pudendi pendula, ut in Hottentottis sylvicolis descripsere blumenbachius et alii. Wij vinden van dit zelfde voorwerp het skelet in dit vertrek, en in het geheele Kabinet verscheidene organen. De tweede kamer, die van de benedenvertrekken het grootste is, bevat skeletten van de geslachten Canis, Hyaena, Ursus, Felis, Phoca. Men ziet hier het zoo zeldzame geraamte van den Dugong (Halicore illig.), waarvan ook het Leydsche Museum een exemplaar bezit, en het nog zeldzamer skelet van de Trichechus rosmarus, waarvan de Heer laurillardGa naar voetnoot(*) eene zeer fraaije teekening vervaardigde, die voor de tweede uitgave van de Recherches sur les ossemens fossiles bestemd is. Er zijn in deze kamer wijders geraamten van den Rhinoceros indicus en africanus, twee van de Hippopotamus, een van de Elephas africanus, en twee van de Elephas indicus. Bijzonder genoegen deed mij het skelet van de Girafe. Het is niet de humerus, ook niet de carpus, die de voor- | |
[pagina 110]
| |
pooten van dit dier zoo veel langer dan de achterpooten maakt; humerus en femur zijn beiden vrij kort en even lang; ook de metatarsus en metacarpus zijn bijna even lang; de tarsus is zelfs grooter dan de carpus; maar de voorarm (radius en ulna) is zeer lang, en meer dan een voet langer dan de tibia. (Men kan de afmetingen meer uitvoerig vinden in a. vosmaer's Beschrijving van het Kameelpaard, 1787.) Het belangrijkste stuk in deze kamer is echter het reusachtige geraamte van eene Balaena (mijn vriend w. vrolik gist, dat het de Bal. glacialis is), welker baarden in de bovenkaak van het skelet zijn bevestigd gebleven, en even als het stroo van eene hut nederhangen, waaronder verscheidene personen kunnen schuilen. - Eindelijk vindt men hier verscheidene geraamten van Dolfijnen, en onder dezelven een van de Delphinus globiceps. (Cuvier, Ann. du Mus.) In de derde kamer, die, gelijk de drie overigen, veel kleiner is dan de twee vorigen, staan skeletten van de twee Tapir-soortenGa naar voetnoot(*), van een Pécari (Dicotyles cuv.), van verschillende Zwijnen, van onderscheidene Paardenrassen, en van de Zebra. In de vierde kamer vindt men skeletten van den Camelus dromedarius, Camelus bactrianus, Camelus lacma en vicunna. In de vijfde kamer waren skeletten van het genus Cer- | |
[pagina 111]
| |
vus; onder dezen C. alces, C. elaphus, C. tarandus, C. virginianus, C. dama, C. axis. In de zesde kamer bevinden zich geraamten van de genera Capra, Ovis, Bos en Antilope. Bij alle ruminantia zijn 13 costae, behalve bij den Kameel, die er 12, de Girafe en de Bos urus, die er 14 hebben. Zij zijn dunner bij de Antilopen dan bij de Herten, worden betrekkelijk breeder bij de Bokken en Schapen, en zijn zeer breed bij het Ossengeslacht, bijzonder bij Bos bubalus. Bij alle soorten van het geslacht Bos bereikt het os intermaxillare de ossa nasi niet, behalve bij Bos bubalus, waar het hoog met de ossa nasi verbonden is. De Heer macklot, die te gelijker tijd met mij te Parijs was, maakte mij hierop opmerkzaam, en hierdoor werd ik opgewekt, om deze verbinding ook bij de overige ruminantia nader te onderzoeken. Bij het genus Capra en Antilope vond ik, even als bij Bos bubalus, eene verbinding tusschen de ossa nasi en het os intermaxillare. Bij de meeste voorwerpen van het genus Ovis, daarentegen, zijn, even gelijk bij de Ossen, de tusschenkaaksbeenderen niet tot de neusbeenderen verlengd. De skeletten der Antilopen zijn meest zonder etiquetten. Onder die van het geslacht Bos bevindt zich B. bubalus (2), B. taurus, mas, (variété sans cornes); de Zébu, B. urus, B. bison. Boven zijn in het Kabinet van vergelijkende Ontleedkunde tien kamers. Aan de eerste benedenkamer, die wij beschreven hebben, grenst een portaal, met een' trap, die ons in het eerste bovenvertrek geleidt. In hetzelve bevinden zich verscheidene crania van Zoogdieren. Vooreerst zijn hier schedels van verschillende volken. Deze verzameling komt mij geenszins zoo rijk voor, als die van het anatomisch Kabinet te Leyden. Men had er drie crania van Egyptische Mumiën. Onder de schedels van NegersGa naar voetnoot(*) was er een, die het dierlijkste was, | |
[pagina 112]
| |
hetwelk ik immer zag. Niet slechts de vooruitstekende facies, maar ook het smalle voorhoofdsbeen deed dezen schedel volkomen op een cranium van den Orang in het groot gelijken. Op de etiquette stond Makoëa. Dit is de naam van een sterk, woest en strijdbaar volk der oostkust van Afrika, achter Mosambique. Verder was hier ook een schedel van een' Botocudo uit Brazilië, in 1818 door auguste de st. hilaire gezonden. Blumenbach heeft, in het laatste tiental van zijne afbeeldingen van schedels, eene afbeelding van eenen schedel van dit volk geleverd (Tab. 58. 1820). - Bijzonder trok een zonderling verlengd cranium, dat door den Graaf breuner gegeven was, mijne aandacht. Het was een afgietsel, en men heeft mij naderhand verhaald, dat hetzelve ook in Nederlandsche verzamelingen gevonden wordt. Het voorhoofdsbeen helt zeer achterwaarts, en heeft van boven bij de sutura coronalis een' sterken knobbel. De ossa parietalia zijn zeer in de hoogte verlengd; het achterhoofd is kort. Hierbij was de kop vrij smal. Blumenbach heeft eene afbeelding geleverd van eenen schedel, die hiermede zeer veel overeenkomst heeft (Decad. I. Tab. III. Asiatae macrocephali); maar de sutura sagitalis, die in den schedel van blumenbach was uitgewischt, was hier zigtbaar. Men bezat geene berigten over dezen schedel, en cuvier was van oordeel, dat het een pathologisch geval, en dat het de schedel van' een gek was. Een Duitsch Geneesheer, die te Parijs was, zeide mij ook, toen ik hem de schets toonde, | |
[pagina 113]
| |
welke ik van dit cranium vervaardigd had, dat hij bij esquirgl een' dergelijken schedel onder de verzameling der crania van gekken gezien had. - In deze zelfde kast bevonden zich daarenboven verscheidene belangrijke pathologische stukken, die ik echter thans niet zal optellen of beschrijven. - Onder de schedels van zoogdieren, waarvan men in dit vertrek eene vrij volledige verzameling vindt, mag men, als zeldzamer stukken, die van de Girafe, van den Rhinoceros indicus en R. africanus, en van een Dicotyles (Pécari à gorge blanche) tellen. Men heeft hier ook drie crania van Ornithorynchi. In de tweede kamer, die regts aan de vorige grenst, vindt men crania van amphibiën en visschen en ossa cranii dissoluta, ook ossa sterni van eenige vogels. Met eene groote naauwkeurigheid zijn de afzonderlijke beenderen van den schedel van vele geslachten van zoogdieren in bakken achter glas gerangschikt, en elk afzonderlijk benoemd. Hierdoor is de studie der vergelijkende Osteologie in het Parijssche Kabinet zeer gemakkelijk en bijna tot een spel gemaakt. Dikwerf zijn daarvoor, gelijk men kan nagaan, schedels van jonge dieren genomen. Dit kan echter voor dengenen, die deze preparaten bestuderen wil, weinig moeite geven, dewijl hij elders in het Kabinet de crania en geraamten der volwassene dieren dubbel of driedubbel aantreft. - Met nog meer genoegen doorliep ik de bakken met ossa cranii dissoluta van visschen, waaronder men zelfs die van de Atherina niet miste, welker preparatie zeker zeer moeijelijk moet geweest zijn. Men zal mij wel vergunnen, dat ik hier eene aanteekening late volgen, welke ik over de osteologie der visschen alhier maakte. Bij den Esox osseus (Lepisosteus lacép.) is het ploegbeen verlengd en naar achteren toe gevorkt, gelijk ook het zeefbeen zeer lang is, dunner dan bij den snoek, en diep gegroefd. Bij de Fistularia tabacaria zijn met het verlengde cranium de beenderen van het kieuwendeksel ook zeer verlengd. Het eigenlijk operculum is niet veranderd; het suboperculum is klein en smal, maar het interoper- | |
[pagina 114]
| |
culum en praeoperculum zijn lange, smalle beenen geworden. Bij Sparus aurata maakt het interparietale van cuvier (os occipitale) eene scherpe crista. Het os frontis is in twee stukken verdeeld bij Mugil cephalus, enz. In de derde kamer, die met de tweede in ééne rij geplaatst is, gelijk ook de zeven overigen zulks zijn, vindt men skeletten van kleine mammalia, terwijl de grooteren zich in de benedenvertrekken bevinden, waarvan wij reeds melding maakten; deze staan alle in glazen kasten; de grootere skeletten, daarentegen, staan vrij. Onder de geraamten van Apen vindt men hier, behalve dat van Simia satyrus, ook dat van de Simia troglodytes (Chimpansé) en den Pongo. Daar ik van deze laatste soort nooit dan een was-afgietsel van het cranium gezien had, was mij hier het geraamte zeer belangrijk. De hals is kort, de borst menschelijk; de lendenwervelstreek bestaat uit 4 wervelen, en is kort; de radius en ulna zijn veel langer dan bij den mensch; de femur is kort, gelijk ook de tibia en fibula; het bekken is plat, lang en smal; in één woord, dierlijk. Het is bekend, dat cuvier den Pongo voor den volwassenen Orang houdtGa naar voetnoot(*); zeker is het, dat de verschillende voorwerpen van den Orang, die men in Europa in verzamelingen of levend in menageriën gehad heeft, jonge dieren waren. Men zie slechts de afbeelding van de tanden van den Orang in het belangrijke werk van fr. cuvier (des Dents des Mammisères, 8o. Paris, 1821. Première Livraison, No. II); de achterste maaltanden zijn nog in de tandkassen verborgen, en de voorste tanden zijn nog melktanden. Een mijner vrienden, de Heer g. de vos, Med. Dr., schreef mij vóór eenige dagen uit Berlijn, dat Professor rudolphi hem eenen schedel van een' Orang had laten zien, waar men onder de melktanden de andere tanden in de | |
[pagina 115]
| |
boven- en onderkaak zag zitten. Men mag dus de zaak als afgedaan beschouwen; en, is de Pongo nu werkelijk de volwassen Orang, dan wordt de afstand ontegenzeggelijk veel grooter, die den mensch (ook den meest dierlijk gevormden mensch) van de dieren scheidt. De Simia troglodytes heeft eenerib meer, dan de mensch en de Pongo. Ook schijnt in de geheele klasse der zoogdieren het gemiddelde en, als ik mij zoo uitdrukken mag, normale getal der ribben 13 te zijn. Ik moet onder de vele geraamten van Quadrumanes nog opnoemen het skelet van de Simia syndactyla van Sumatra. Behalve van de vierhandigen, vindt men hier uit de volgende genera geraamten: Galeopithecus, Pteropus, Vespertilio, Meles, Gulo, Procyon, Nasica, Mustela, Viveria, Felis (kleinere soorten), Didelphis (skeletten van Did. gigantea; deze heeft men te Leyden schooner), Phascolomys, Pedetes, Pteromys, Sciurus, Cavia, Lepus, Dasypus, Manis, Myrmecophaga, Echidna, Ornithorynchus en anderen. Onder dezelven merk ik bijzonder op: Squelette d'un Castor pilori, ou Rat musqué des Antilles de la Martinique, par M. plée, 1821 (Mus pilorides); een geraamte van Mus maritimus (Kaap de Goede Hoop); een dito van Dasypus 6 cinctus (et 18 cinctus L.); een groot en zeer schoon geraamte van de Myrmec. jubataGa naar voetnoot(*), en eindelijk een van Ech. setosa en E. histrix. - Alle ruminantia ontbreken hier, en zijn beneden geplaatst. Van de Pachydermata vindt men hier alleen Hyrax capensis. In deze kamer zijn daarenboven vele preparaten voor de dentitie bij den mensch en de overige mammalia in bakken onder glasschijven. Hieronder zijn er van den Orang, Kanguroo, Olifant en Sus babiroussa. |
|