| |
| |
| |
Chrestomathia Hippocratica. Edidit atque praefatus est C. Pruys van der Hoeven.
(Vervolg en slot van bl. 604)
I. E praenotionibus coacis, Coac. 6, 9, 34 (niet 36), 87, 47, 48, 51, 54, 72, 80, 100, 115, 117, 127, 147, 148, 212, 213, 349, 497, 600. Losse opmerkingen, zonder merkbaren zamenhang, omtrent goede en kwade voorteekenen, bij zieken waar te nemen, b.v. in hunne woorden, gebaren, gelaatstrekken, ligging enz.; al hetwelk zich door kortheid, eenvoudigheid en klaarheid ten sterkste aanbeveelt. Zie de Chrestom. pag. 1 sqq.
II. E prognostico, Foës. pag. 36, Τὸν ἰητρὸν δοκέει μοι ἄριστον εἶναι, πρόνοιαν ἐπιτηδεύειν - 38, 1. 29. οἱ δὲ διὰ συντονίην ϕλεγμονῆς (Chrest. pag. 6.) en pag. 46, l. 35 fqq. Χρὴ δέ τὸν μέλλοντα ὀρθῶς προγινώσκειν κ τ. λ. tot aan het einde van dit werkje (pag. 14). Twee belangrijke plaatsen, over het voorregt van een' Geneesheer, die uit voornoemde teekenen, waarvan ook hier eenige aangewezen worden, het toekomstig herstel of afsterven zijner lijders weet te voorzien en te voorzeggen, ten einde daarnaar de noodige behoedmiddelen aan te wenden, en voor zichzelven, bij onverhoopt verkeerden uitslag, zich zijner onschuld bewust te zijn. Bijzonder juist is de opmerking over het zweet, pag. 13 sq., die van der hoeven niet onaangeroerd voorbijgaat.
III. Ex epidemiorum libro I. Sect. I. Statu I. pag. 938, C, Ἐν ϴάσω, Φθινοπώρον - 941, D, ἐπὶ τοῖσι δὲ ἄλλοισι πυρετοῖσιν οὐκ ἐγένοντο (pag. 17). Gunstige of ongunstige luchtsgesteldheid voor vele ziekten, vooral tering. Sect. III. pag. 958, H, Τὰ δὲ περὶ τὰ νουσήματα, ἐξ ὧν διεγινώσκομεν - 959. B, ἐκ τούτων καὶ ὅσα διὰ τούτων σκεπτέον (pag. 23). pag. 960, G, Πυρετοὶ (οἱ μὲν) ξυνεχέες - 961, H, ἐναταῖος μακρότερος καὶ οὐ θανατώδης (pag. 24). en pag. 963, G, Τριταῖος ἀκριβὴς, ταχὺ κρίσιμος - ἐν ἧσι
περιόδοισι κρίνονται, σκεπτέον (pag. 25, waar we bij Τριταῖος, ter onderscheiding van de voorafgaande plaats, wel een' nieuwen regel gewenscht hadden) handelende zoo over epidemie in het algemeen, als over de koortsen in het bijzonder. - Ex epidem. L. III. Sect. III. (niet II), Descriptio febris ardentis et phrenitidis epidemicae, van pag. 1085, D, Ἤρξαντο μὲν οὖν οἱ καῦσοι - 1086, E,
| |
| |
ἢ μικροὺς καὶ λεπτοὺς ῦπνους κοιμᾶσθαι (pag. 28), over eene epidemische heete en ijlende koorts; en pag. 1091, A, B, Μέγα δὲ μέρος ἡγεῦμαι - καὶ ὅτε καὶ ὡς δεῖ διαιτᾷν, wenken over het verband der epidemie-leer met de prognostice en het dieet. - Volgen, uit hetzelfde werk, eenige ziekteverhalen, aegrotantium historiae, t.w. Aeger VIII. p. 1104, D, - F (pag. 34). XI. p. 1108, H - 1109, B. (pag. 36). XIII. p. 1111, G - 1112, C (pag. 37). XV. p. 1114, H - 1115. B (pag. 38), XVI. p. 1117, E-G. pag. 40) alle even eenvoudig, natuurlijk en levendig, zoodat men zich haast verbeelden zou, niet eene beschrijving te lezen, maar den lijder zelven op het ziekbed te aanschouwen, beurtelings af- en toenemende, herstellende en weder instortende, kortom wankelende tusschen leven en dood, om ten laatste of weder op te staan, of te sterven. Aan het eind maakt van der hoeven de volgende aanmerking, waarvan wij ons de vertaling veroorloven: ‘Men moet in het oog houden, dat in deze Epidemie-boeken van vele mislukte curen het verhaal door hippokrates gedaan word:, op eene wijze, naar het zeggen van celsus, ejgen aan een groot man, die op vertrouwen in groote zaken aanspraak heeft. Daarenboven beoefende hippokrates waarnemingszucht
(observandi studium), maar gaf geenszins genezenskennis of wetenschap (medendi scientiam) voor: hij schreef ook niet met oogmerk om den lof van een of ander geneesmiddel uit te bazuinen noch om zichzelven een' grooten naam te verwerven; maar om aan te toonen, hoe het verhaal van eens lijders omstandigheden op zoodanige wijze moet ingerigt worden, dat men er heilzame raadgevingen en de ware geneeswijze uit af kan leiden; iets, waardoor hij tevens den weg heeft aangewezen, om de Geneeskunde te beoefenen en uit te breiden.’
IV. E libro de aëre, aouis et locis, het Exordium, pag. 280, 1. 33, Ἰητρικὴν ὅστις βούλεται ὀρθῶς ζητεῖν - 281, 1. 17, καὶ κατ᾽ ὀρθὸν Φέροιτο οὐκ ἐλάχιστον ἐν τῄ τέχνῃ (pag. 42.) Algemeene aanmerkingen over de noodzakelijkheid om wèl te letten op allerlei luchtsgesteldheid en klimaatsverandering. Asiae et Europae comparatio, pag. 288, l. 30, Βούλομαι δὲ περὶ τῆς Ἀσίης - 289, l. 28, διαϕοραὶ καὶ πλείονες γίνονται τοῖς εἴδεσιν (pag. 45). De Phasianis, pag. 289, l. 53. Περὶ δὲ τῶν ἐν Φάσει - 290, l. 27, ἐν τῆ Ἀσίῃ καὶ τῇ Εὐρώπῃ οὕτως ἔχει (pag. 49). De Scythis, pag. 291, l. 5, Ἐν δὲ
τῆ Εὐρώπῃ, ἐστὶν ἔθνος Σκυθικὸν - 292, l. 23, καὶ τὰ θήλεα
| |
| |
τοῖς ϑήλεσι (pag. 51). De Moribus Europaeorum et Asiaticorum, pag. 294, l. 4 sqq. Περὶμὲν οὖν τῶν Σκυθέων οὕτως ἔχει κ. τ. λ. tot aan het einde des werks. Hoogstbelangrijke stukken over Azië en Europa in het algemeen, en over de inwoners van Phasis en Scythië in het bijzonder. Men zou haast meenen, niet een' Leeraar der Geneeskunde, maar veeleer een' of anderen ouden Volks- en Landbeschrijver, in den smaak van herodotus, te hooren vertellen en redeneren. Bij uitstek trof ons de overeenkomst van de afdeeling over de Scythen met het verhaal van herodotus, IV, 29, 114, 116 en 117; maar vooral ook met pomponius mela, II, 1, 15, en III, 4, over de Sarmaten, welk hoofdstuk uit dit gedeelte van hippokrates niet weinig lichts ontvangt. Het kon in het bestek van van der hoeven niet vallen, dit opzettelijk aan te wijzen; maar wij mogen het niet verzwijgen, ten behoeve der liefhebbers van oude Geschied- en Aardrijkskunde, die met dat meesterstuk van den Vader der Geneeskunde niet bekend zijn.
V. E libro de victu acutorum, het Exordium, pag. 383, l. 29, Οἱ ξυγγράψαντες τὰς Κνἴδιας καλεομένας γνώμκς - 384, extr. καὶ ἐς δ, τι ἂν ἕκαστος ἐϑέλῃ (pag. 64). Hiet ijvert hippokrates zeer sterk tegen de Cnidiërs, die, uit het gros der Empirici zijnde, en eene symptomatische genezing aanwendende, der ziekten namen, meer dan de oorzaken, behartigden. De Ptisana, pag. 385, init Πτισάνη μἐν οὖν δοκέει - 387, l. 4, τὰ προγεγραμμένα ἀκριβῶς ϑεωρῶν (pag. 71.) en pag. 390, l. 3, προστεκμαρτέα δὴ καὶ ἰσχὺς - 892, l. 18, καὶ ἑφϑότητα καὶ καρηβαρίην ἐμποιέει (pag. 79), alles over de heilzame voedingskracht der ptisana, dat is, der
gerst of gerstendrank, op verschillende wijzen aangewend.
VI. Ex aphorismorum libro, Sect. I. Aph. 1, 5-13, 15, 18 (pag. 90). Sect. II. Aph. 1, 3, 4, 7, 10, 19, 22-24, 26, 27, 29, 30, 31, 33, 34, 37-39, 44-46, 49-52. (pag. 94). Sect. III. Aph. 1-3, 8, 18-31 (pag. 90). Sect. IV. Aph. 2-4, 9, 10, 13-17, 20, 28-30, 36, 37, 40-43, 46, 48, 50, 52, 53, 56-61, 63, 64, 67, 70-73, 78 (pag. 106). Sect. V Aph. 1-5, 7-9, 12-20, 22-24, 32, 33, 56, 57, 64 (pag. 115). Sect. VI. Aph. 6, 8, 10, 11, 14-17, 23, 25, 33, 37, 39, 42, 47, 51, 53, 57 (pag. 121). Sect. VII. Aph. 1, 6, 9, 11, 14-16, 18, 25, 29, 41, 49, 59, 67 (pag. 124). Losse stellingen van ver- | |
| |
schillenden en genoegzaam bekenden inhoud, volgens van der hoeven door hippokrates in zijnen ouderdom te boek gesteld, en te vergelijken met de Praenotiones Coacae, die als het ware de grondbeginselen zijn van hetgeen hier voor stellig wordt aangenomen. Niemand, of hij herinnert zich des Grijsaards eerste woorden, ὁ βιος βραχὺς, ἡ δὲ τέχνη μακρὴ ars longa, vita brevis; het leven is kort, maar de kunst is lang, die zelfs tot een spreekwoord zijn overgegaan.
VII. Hippocratis jusjurandum (pag. 128), mogelijk wel van hippokrates zelv' afkomstig, maar, zoo als het gewoonlijk gaat, in later tijd hier en daar veranderd en uitgebreid. Daaruit heeft van der hoeven de woorden de calculi sectione weggelaten, als welke blijkbaar van lateren oorsprong zijn. Mogt iemand, geen' kompleten hippokrates bij de hand hebbende, dezelve evenwel verlangen, ze zijn deze, pag. 130, l. 2. achter τὴν ἐμὴν in te voegen: οὐ τεμέω δὲ οὐδὲ μῆν λιϑιῶντας· ἐκχωρήσω δὲ ἐργάτῃσιν ἀνδράσι πρήξιος τῆσδε.
Met deze naauwkeurige opgave meenen wij allen beminnaren en lezeren van hippokrates geen' ondienst gedaan te hebben. Zij kunnen daaruit zien, wat zij hier van de werken diens achtingwaardigen Schrijvers zullen wedervinden, en uit de waarde der opgenomene stukken zelve oordeelen, of deze verzameling den naam van Chrestomathie, dat is keur van nuttige en heilzame lessen, al of niet verdiene. Naar welke uitgave de Grieksche tekst is overgenomen, geeft van der hoeven niet uitdrukkelijk te kennen. Voor zoo verre wij uit vergelijking van eenige stukken hebben kunnen opmaken, is het de tekst van foësius Onder den tekst, aan den voet van elke bladzijde, zijn korte Aanteekeningen gevoegd, tot opheldering zoo van woorden als zaken. Van de laatste, die van louter geneeskundigen inhoud zijn, hebben wij reeds boven een staaltje gegeven, en laten de waardering daarvan voor deskundigen over. De eerste zijn of taal. of oordeelkundig. Oordeelkundig, of critisch, in zoo verre de afwijkingen van den tekst bij galenus of in de Handschriften, en de gissingen van latere Uitleggers, op derzelver plaats worden opgegeven, hoewel zeldzaam beslist en stellig uitgewezen. Taalkundig in tweederlei opzigt; deels het moeijelijke van het Grieksch in het algemeen betreffende; deels het eigenaardige van het geneeskundige Grieksch, dat is
| |
| |
van kunsttermen, bij hippokrates en andere oude Medici voorkomende, in het bijzonder. Wij ontveinzen wel niet, dat er onder de louter grammatische nootjes sommige zonder eenig het minste nadeel zouden hebben kunnen wegvallen. Van dien aard zijn onder anderen pag. 6, πρήγματα, Ionice pro πράγματα; pag. 45, μορΦὴ, forma; pag. 60, τρηχείη, Ionice pro τραχεῖα, a τραχὺς asper, enz. Men houde hierbij evenwel in het oog, dat van der hoeven voor aankomelingen schreef, en wel voor aankomende Medici, die, eenige weinige knappe Graeci uitgezonderd, doorgaans al heel weinig van hippokrates' moedertaal weten, en, gelijk het spreekwoord zegt, ignoti nulla cupido, er zich afmaken met het oude Graeca sunt, non leguntur. Hoe het zij, wij geven alleen dit in bedenking, of het niet beter ware geweest, al wat tot woordenverklaring behoort, in een' afzonderlijken Index Graecus achteraan te plaatsen, en aldus hier in het klein te leveren, hetgeen foësius in het groot gedaan heeft in zijne Oeconomia Hippocratica, die, gelijk men weet, inderdaad een uitvoerig Lexicon Hippocrateum is. Ook dit houde men in het oog, dat van der hoeven, zoo als hij zelf getuigt, Praef. p. XVIII, zonder eenige de minste praal van geleerdheid te willen maken, alleen met oogmerk schreef, om voor mingevorderden den weg te banen tot eene
welingerigte beoefening van hippokrates. Ware dit niet, zoo had hij aan meer dan eene aanhaling der oude Grieksche Schrijveren plaats kunnen vergunnen, en b.v. het Exordium de Victu Acut. pag. 66 kunnen vergelijken met plato de Rep. III. pag. 405 sq.; even zoo als hij bij Aph. II. 22. p. 95. juist van pas aanvoert plato's definitie der Geneeskunde, Sympos. pag. 186, D. Insgelijks had hij, pag. 62, de lezing, ἐπὶ τὸ πλῆϑος, kunnen staven met plato de Rep. II. p. 364, A, waar men den Scholiast nazie, Ed. Tauchn. Vol. V. p. 394, alsmede, bij pag. 108, de meer zeldzame spreekwijze μὴ κίνησις, voor ἀκινησία of τὸ μὴ κινεῖν, kunnen ophelderen met het οὐ διάλυσις van thucydides, waarover wyttenbach, ad Sel. Princ. Hist. pag. 365. Dan dit viel niet alles evenzeer onder zijn bestek, en is uit dien hoofde met reden weggelaten. Wij maken er met een woord gewag van, om aan te toonen, met hoeveel belangstelling wij dit werkje doorbladerd hebben, en hoezeer de lectuur van hippokrates ook voor den Literator niet geheel onverschillig is. Moest dit verslag in eene tweede
| |
| |
Bibliotheca Critica, hoedanige wij er thans wederom eene bezitten, in de taal der geleerde wereld opgesteld, geplaatst worden, zoo zouden wij meer van dien aard kunnen aanvoeren Nu gaan wij dat alles met stilzwijgen voorbij, daar wij er niet van houden, om letterkundige onderwerpen in de taal van ongeletterden te behandelen. Slechts ééne aanmerking veroorloven wij ons nog, betreffende dat gedeelte dezer Chrestomathie, hetwelk ontleend is uit hippokrates' boek de Aëre, Aquis et Locis. Het is jammer, dat daarbij geen gebruik gemaakt is van de voortreffelijke uitgave van dat werkje, in het Grieksch en met eene Fransche vertaling, bezorgd door den beroemden coray, Parijs 1816. De Grieksche tekst zou daaruit aanmerkelijk gezuiverd en verbeterd hebben kunnen worden; en het is te wenschen, dat bij eenen herdruk dezer Chrestomathie, welke wij hopen dat weldra het gevolg zijn zal van een spoedig en gunstig debiet, daarvan beter partij zal getrokken worden.
Zoo spoeden wij ons dan ten einde van de beoordeeling dezer Chrestomathie, die zich met minder door uiterlijke zuiverheid en zindelijkheid van druk, letter en papier aanbeveelt, dan door innerlijke waarde en naauwkeurigheid. Drukfeilen of misstellingen van aanbelang hebben wij bijna geene aangetroffen. Praef. pag. X. l. 19. zal morbum zeker bij vergissing zijn ingeslopen voor morbo of morbi vi. In den Griekschen tekst, pag. 5. l. 8, staat προὶ voor πρωὶ. Pag. 24. l. 16. verandere men ἐΦ᾽ ἑαυτῷ in ἀΦ᾽ ἑαυτοῦ; alsmede pag. 66, l. 6. τὸ ἕτερον τοῦ διαΦέρειν τι, dat geen' zin heeft, in τῷ ἕτερον τοῦ ἑτέρου δ. τ. beide volgens de uitgave van van der linden, die insgelijks gevolgd is pag. 113. bij Aph. IV, 63, 64 en 67, waar eene aanmerkelijke afwijking plaats heeft van den tekst van foësius, doch waartoe van der hoeven zonder twijfel gegronde reden zal gehad hebben. Nog merken wij met een woord op, dat pag. 118, l. 7, de lezing αἱμοῤῥαγέει ἢ μέλλει ongetwijfeld de voorkeur verdient boven de andere αἱμοῤῥαγέειν μέλλει, ontsproten uit de verwisseling der η
en ν. Gene komt met Aph. 23. pag. 119. overeen, en met de vertaling van foësius, quae sanguinem effundunt, aut brevi effundent. - Van deze, achteraan den Griekschen tekst gevoegde, Latijnsche vertaling van foësius behoeven wij niets te zeggen. Niettegenstaande de Grieksche lezer die zeer wel zoude kunnen missen, ken- | |
| |
ren wij echter het bijvoegen daarvan niet geheelenal af. Van der hoeven, gelijk hij pag. 132 in de noot zegt, deed dit ten behoeve der genen, die in 't geheel geen Grieksch verstaan, en in de hoop, dat ook deze er eindelijk toe komen mogen, om niet de afgeleide beekjes na te loopen, maar de bronnen zelve der Hippokratische leer te raadplegen. Wij wenschen dit met hem; maar durven het eer hopen, dan met zekerheid verwachten. Alwie zich toch met de Latijnsche overzetting kan vergenoegen, zal bezwaarlijk door deze tot den Griekschen tekst worden overgebragt. En dit is toch, helaas! met een groot gedeelte van aankomende Medici het geval. Waar geene Wet op het Hooger Onderwijs de beoefening van het Grieksch in allerlei vakken genoegzaam kan invoeren, zal daar eene stroeve Latijnsche vertaling den lust inboezemen om Grieksch te leeren? Neen, dat gelooven wij niet. Het eenige, zoo niet onfeilbare, ten minste vrij heilzame middel, dat wij daartoe inzien, is dit, dat men in ieder vak zoodanige Grieksche Schrijvers late verklaren, wier beoefening tot het hoofddoel van elke verschillende soort van studie kan henen leiden. Met den Literator heeft dit van zelf plaats, daar hij het Grieksch om het Grieksch zelf beoefent. De Theologant kan het ook niet ontberen, en leert Grieksch tegen wil en dank, zoo niet om het Grieksch, althans om het Nieuwe
Testament; en daarover worden opzettelijke Uitlegkundige Lessen gehouden. Den Medicus kunnen wij het vergeven, dat hij, kersversch aan de Akademie gekomen, en daar tot een gewoon Grieksch Collegie, hoe voortreffelijk ook op zichzelven, toegelaten, ziende dat daaruit niet veel onmiddellijk nut voor zijn vak te halen is, dat beroerde Grieksch laat loopen, en voortholt naar de Auditoria Medica. Maar stel eens, dat men hem noodzaakte tot het bijwonen van een Grieksch Collegie, waar de Vader der Geneeskunde zelf, naar aanleiding van deze of dergelijke Chrestomathie, die daartoe uitnemend wel zou geschikt zijn, kort en eenvoudig, taalkundig en zakelijk verklaard wierd, zoo zoude hij te gelijk woorden en zaken leeren. Door eigene ondervinding overtuigd, dat het Grieksch niet enkel eene drooge disciplina verborum is, maar ook eene vruchtbare doctrina rerum, en dat er ook voor hem en voor zijne medische studiën vrij wat goeds uit is af te leiden, zoo zoude hij van lieverlede met dat hatelijke Grieksch verzoenen, en er zich even zeer op toeleggen als op zijne overige ge- | |
| |
neeskundige lessen. Sloeg hij dan al den koninklijken weg niet in, om Literator ex professo te worden (en dit behoeft toch waarlijk iedereen niet te zijn), hij zou er althans weldra zoo veel van weten, om niet te huiveren op het gezigt van een' Griekschen hippokrates. Zeer spoedig zou hij uit eigene oogen leeren zien, en de bronnen zelve nagaan; en deze oefening zou hem in zijn vak vrij wat meer baten, dan alle andere Grieksche Collegiën te zamen genomen. Hetzelfde zou misschien ook in andere Faculteiten kunnen plaats grijpen. Den Jurist zoude men, naar aanleiding der Grieksche Oratoren, de bronnen van het oude Grieksche Regt
kunnen ontsluiten, of, wilde men zoo hoog niet gaan, hem een stuk van theophilus kunnen voorleggen, om met zijne Latijnsche Instituten te vergelijken. De Physicus, Mathematicus, en liefhebber van Historia Naturalis, zou ook nog al vrij wat voorraad van Grieksche letteren vinden, als hij aristoteles, theophrastus, euclides, apollonius pergaeus en meer anderen eens in het oorspronkelijke wilde doorbladeren. Van de Philosophia Theoretica behoeven wij niet te spreken: deze wordt thans tot de Literatuur zelve gerekend. Niet allen lijkt het, alle oude Schrijvers, zonder onderscheid, door te lezen; ja hoe vele Literatoren zelfs, die het nooit zoo ver brengen: maar het valt iedereen ligt, zoo veel te lezen, als hem in zijn vak en voor zijn hoofdoogmerk te pas komt. Wil hij verder gaan, dit staat aan zijne keuze, en hulpmiddelen daartoe zullen hem niet ontbreken. Men vergeve ons deze uitweiding. Deze Chrestomathia Hippocratica dan zou eene uitmuntende handleiding tot aanleering van het Grieksch voor medische Studenten kunnen uitmaken; en wil men haar als zoodanig beschouwen, dan zal de mondelinge en openlijke verklaring daarvan, indien hij het verkiest, aan van der hoeven zelven vrijstaan, nadat hij, ruim een jaar geleden, aan den naar hoogeren werkkring opgeroepen Leydschen Hoogleeraar bernard met den graad van Extraordinair Professor toegevoegd, deze zijne nieuwe loopbaan met eene fraaije Latijnsche Oratie, de Sensu simplicitatis, aanvaard, en reeds lang een begin met zijne Akademische lessen gemaakt heeft Het kan voorzeker aan een zoo ijverig voorstander der Hippokratische leerwijze, als
bernard zich toont te wezen, niet dan hoogstaangenaam zijn, in van der hoeven een' plaatsvervanger te zien, bereid om zijn voetspoor
| |
| |
te volgen; en het moet aan van der hoeven eene groote zelfvoldoening verschaffen, zichzelven geplaatst te zien nevens een' man als bernard, en als Leeraar op te treden aan dezelfde Hoogeschool, die eens de zetel was van onzen grooten boerhaave, en waar de nagedachtenis van dien tweeden hippokrates nog heilig en ongeschonden vereerd wordt. Wij wenschen hem dus geluk met zijnen Professoralen Leerstoel; en wij mogen billijk verwachten, dat hij zijne weleer aan dezelfde Leydsche Hoogeschool verkregene theoretische kennis, naderhand door eene aanhoudende praktijk en ondervinding uitgebreid en bevestigd, ook nu wederkeerig ten nutte der thans studerende Akademische Jeugd en tot bevordering van ware en grondige Geneeskunde zal aanwenden en terugbrengen. Daartoe worde hem de noodige gelegenheid, lust en krachten verleend! Zoo moge hij zijne Historia Artis Medicae, ons in de Voorrede dezer Chrestomathie beloofd, in rust bewerken en voleindigen, zijnen welverdienden roem meer en meer staven, en zichzelven eene eerzuil stichten, hechter en duurzamer dan marmer en arduin! - Met dezen wensch leggen wij de pen neder. |
|