doen, dan tot de doorwrochte Verhandeling verwijzen van den Heer h.c. van der boon mesch, de Acido muriatico oxygenato, Traj. ad Rh. 1820.)
De theoretische verklaringen der in de Pharmacopoea Belgica voorkomende herkenmiddelen (reagentia), op bl. 25-31, zijn zeker voor hen, die nog nimmer de Scheikunde beoefend hebben, onverstaanbaar, en te vergeefs zouden dezen in de voorafgaande 24 bladzijden de opheldering zoeken der hier gebezigde termen. Dat ondertusschen het boekje zelfs voor zoodanigen geschikt zoude zijn, had ons de Schrijver in de Voorrede verzekerd.
De theorie der verbranding, op bl. 32 gegeven, strookt weinig met den tegenwoordigen staat der Scheikunde. Nieuwe ontdekkingen veroorloven ons niet, aan de zuurstof eenen zoo uitsluitenden invloed toe te schrijven, en wij kunnen thans de verbranding niet anders beschouwen, dan als een algemeen verschijnsel, hetgeen altijd plaats heeft bij de verbinding van ligchamen, welke met ontwikkeling van warmte en licht gepaard gaat. Dat men van de oorzaak der hierbij vrij wordende warmte inderdaad minder weet, dan men in het eerste tijdvak der nieuwere Scheikunde meende te weten, hebben ons dulong en petit geleerd.
Tot dusverre de Inleiding. Beter beviel ons het tweede gedeelte, de Verklaringen behelzende van de bereidingen der nieuwe Pharmacopoea. Maar meer dan het gewone zal men hier echter niet aantreffen. Wij willen nog met weinige woorden eene en andere aanmerking, welke wij bij het lezen maakten, hier laten volgen. Op bl. 49 behoorde te zijn voorgesteld, hoe men de bereiding van het acidum muriaticum oxygenatum ook zeer wel uit de theorie, dat het eene eenvoudige zelfstandigheid is, verklaren kan; de Schrijver had zulks in elk nieuw handboek der Chemie (b.v. in dat van orfila) kunnen vinden. De Heer overduin merkt bl. 122, 123 aan, dat het hem niet onwaarschijnlijk voorkomt, dat bij de bereiding van het sulphur auratum en van de kermes het antimonium eene eerste verzuring ondergaat. De proeven van ber-