en bekendheid met de kritische wijsgeerte niet betwisten; maar meenen echter te moeten oordeelen, dat hij in dezen wel degelijk dwaalt, en alles op een' valschen grondslag bouwt. Kant is geen Idealist, want hij stemt toe, dat er zekere dingen zijn, die door ons worden waargenomen; maar hij beweert echter, dat uitgebreidheid, vorm, in één woord alle physische eigenschappen der ligchamen, alleen in onze waarneming, en verder (onzes wetens althans) niet, tot dezelve behooren, omdat uitgebreidheid, bij voorbeeld, beteekent het innemen van zekere ruimte, het vullen van zekere plaats; denkbeelden, die buiten ons niet bestaan. De gezegden, door le roy bijgebragt, om het tegendeel te bewijzen, bewijzen alleen, dat deze vooronderstelling uiterst vreemd, ja zoodanig is, dat wij over geenerlei zaken bijna kunnen spreken, zonder dezelve te vergeten, of ons er tegen te vergrijpen. Kant gaat dus, in dezen, oneindig verder, dan die algemeene erkentenis, bij welke wij kleur, geur en smaak slechts voor uitwerkselen op onze zintuigen, geenszins voor hoedanigheden der gekleurde, riekende of smakende stoffen zelve houden. Hij ontneemt ons de gansche stoffelijke wereld, als iets bekends beschouwd, en nadert hierdoor wezenlijk tot het Idealismus. Hierom echter veroordeelen wij hem niet. Het Idealismus is niet onaannemelijker in het oog van den gewonen mensch, dan de draaikringen van cartesius, of de harmonia praestabilita van leibnitz; de wijsgeer vraagt daarnaar niet. Wat ons betreft, kant is een hoogst belangrijk man in ons oog, die een nieuw schemerlicht over het onbekende land, waarnaar wij gestadig vorschen, heeft verspreid. Doch, zoo wel als anderen, heeft hij een stelsel gebouwd, dat slechts bestemd is, om bouwstoffen voor andere stelsels op te leveren. Nog immer werken wij aan den toren van Babel; maar de spraakverwarring
der bouwlieden zal wel altijd beletten, dat deszelfs opperste niet tot den hemel rake. - Wij geven dit ons gevoelen voor beter; doch meenden hetzelve, uit liefde tot de waarheid, niet te mogen verzwijgen.