eenen ophef van zoroaster's leer, dat zelfs een ewald, hoe zeer in zijn hart overtuigd van den Goddelijken oorsprong des Bijbels, in een werk, geschreven om die overtuiging ook aan anderen mede te deelen, (de Godsdienstleer van den Bijbel, Iste D. bl. 139. van de Nederd. vertaling) zich in dezervoege heeft uitgelaten: ‘Ik maak geene zwarigheid, eene soort van ingeving (inspiratie) ten aanzien van zoroaster aan te nemen, dewijl zijne leer, in reinheid, verhevenheid en allesomvattend licht, alles overtreft, wat men toenmaals kende. Ten minste, wanneer men de Christelijke Openbaring voor waarheid houdt, kan men de Zend-boeken en derzelver Schrijver naauwelijks anders beschouwen, omdat dezelve in zulke wezenlijke stukken met het stelsel des Christelijken geloofs overeenstemmen. Zoroaster was derhalve ook een voorlooper van jezus.’ (!) Daar velen nu, in Duitschland, uit hoofde van die groote overeenkomst tusschen de leer van zoroaster en van jezus, de eerste als eene bron der laatste beschouwden, meende de Heer bergsma in de vergelijking van beide, ter handhaving van jezus' leer, eene gepaste stof te vinden voor eene inaugurele Dissertatie, ter verkrijging van den graad van Doctor in de Godgeleerdheid. Eene stoute onderneming, voorwaar, voor een jong mensch, en op zichzelve, en ook, daar zelfs de doorgeleerde en tevens zeer voorzigtige muntinghe (in zijne Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel, VIIIste D. bl. 346) verklaard heeft, dat omtrent den persoon, het leven en de daden van zoroaster zoo veel onzekerheid heerscht. Met dat al kunnen wij wel begrijpen, dat een jongeling, die in zijnen Akademietijd vele
Hoogduitsche schriften, volgens de mode, gelezen heeft, op het denkbeeld gekomen is, om sommige stellingen van zoroaster met de Christelijke leer te vergelijken, en, met afsnijding van alle geleerd onderzoek, tot grondslag te nemen hetzelfde werk van kleuker, waarvan zich de Heeren Duitschers bedienen, ten einde aan te toonen, dat de overeenkomst, welke men meent te vinden tusschen