| |
Romans van Sir Walter Scott.
Wij schrikten inderdaad bij het zien van den stapel boekdeelen, ons, nu juist gelijktijdig, weder van dezen Schrijver ter hand gesteld, niet omdat wij voor verveling vreezen, maar omdat de spoed, met welken deze uit het Engelsch vertaalde stukken elkander opvolgen, ons overtuigen van den smaak, dien onze Natie in deze verhalen vindt, en alzoo bewijs is, dat men van dezelve eene spoedige melding ook in onze Letteroefeningen verlangt, daar intusschen een aantal andere werken, van verschillenden aard, sinds lang reeds op aankondiging wachten, en de portefeuille van den Redacteur daarenboven van beoordeelingen overvloeit, tot welker plaatsing hem tot nog toe ruimte ontbrak. Maar een thans bij onze Natie zoo gezocht en geliefkoosd Schrijver vordert met regt eenigen voorrang; en onze Lezer moet ons, om gezegde redenen, bij het misschien te zeer beknopte der beoordeeling, verontschuldigen.
| |
De zwarte Dwerg. Een Schotsch Verhaal uit de tijden van den Pretendent. (1701-1715.) Te Groningen, bij W. Wouters. 1824. In gr. 8vo. 224 Bl. f 2-20.
Toen wij in het begin van het vorige jaar (Letteroeff. 1824, bl. 34) den Valerius aanmeldden, opperden wij eenigen twijfel, of de Nederduitsche Vertaler, die dat werk aan w. scott toeschreef, voor die gissing wel genoegzamen grond had: niemand zal zich echter de lezing van die boekdeelen be- | |
| |
klaagd hebben. Wij gaven sinds (mede aldaar, bl. 675) een gunstig verslag van des Schrijvers Ivanhoe, of de terugkomst der Kruisvaarders; en niet minder gunstig was ons oordeel (Letteroeff. 1825, bl. 131) over zijnen Waverley, of zestig jaar geleden, aan welk boek wij vele lezers wenschten. Ons gunstig gevoelen over des Schrijvers werken is bij dezen zijnen zwarten Dwerg niet verminderd. Zijn eigen gevoelen over dezen Roman schijnt wel minder gunstig. In het werk, waarvan wij zoo straks zullen spreken, legt hij zekere modemaakster, zijne vriendin, het volgend berispend vonnis in den mond: ‘Gij hebt uwe eerste geschiedenis (de zwarte Dwerg) zeer haastig en onbedreven afgehandeld; en hadde mijn jongste leermeisje in haren arbeid zoo slordig hare taak volvoerd, ik zoude haar de leviten hebben voorgelezen.’ Dit moge nu ernst of scherts zijn, wij vinden geene reden, om den Schrijver vooralsnog de leviten te lezen. Het boek beviel ons ook om deszelfs beknoptheid; en het zet, dunkt ons, den lezer op goede plaats en standpunt, van waar hij zich het juiste denkbeeld vormen kan van Schotlands gesteldheid in dien nog altijd onrustigen en woeligen tijd, toen men het opdagen van den bekenden Pretendent verwachtte, en, heimelijk of meer openlijk, ontevredenheid, bijgeloof en dwaze vooruitzigten het smeulend vuur van oproer aanbliezen, en de meest waakzame
voorzigtigheid van het gevestigd Bestuur vereischten. De woeste zeden en het domme bijgeloof van dien tijd komen hier voortreffelijk uit; terwijl zich, aan den anderen kant, hartelijkheid en rondborstige eerlijkheid kenmerkend voordoen en groote belangstelling opwekken, zeer edele en wezenlijk verhevene karakters bewondering afpersen, het langzamerhand verminderen van bijgeloovige begrippen van geslacht tot geslacht de opmerkzaamheid tevens geenszins ontslipt, maar voor het vervolg de gunstigste vooruitzigten opent.
Dat intusschen de liefde hier mede eene aardige en voor jeugdige lezers en lezeressen eene aandoenlijk onderhoudende rol speelt, behoeven wij bijna niet te zeggen. De zwarte Dwerg, een aardig en spookachtig persoontje, dat echter, nog al natuurlijk, aan het slot bekend wordt als de man, die het lot der meest belangrijke gelieven in handen had, verwekt doorgaans medelijden, ontroering, huivering, maar diep gevoel tevens van het zedelijk bederf bij de menschen en achting voor het goede. Hij maakt het aan het slot uitnemend wèl met de gelieven.
| |
| |
Vooral roerde ons, nog meer dan eenige andere roerende trek in dit verhaal, de sterke gehechtheid en liefde van eenen anders bij uitstek bijgeloovigen en woesten man aan eene eenvoudige vrome grootmoeder, die hem, van wege deze liefde, ook bij zijne hevigste woede, bedaren en leiden kon.
Maar genoeg! wij zouden anders, tegen ons verklaard voornemen, te lang worden.
| |
De oude Pelgrim. (Old Mortality.) II Deelen. Te Rotterdam, bij J. Hendriksen. 1824. In gr. 8vo. Te zamen 609 Bl. f 6-10.
Dit werk, zegt het Voorberigt, wordt onder de uitmuntendste van de werken van scott gerekend door alle kenners; wij zouden dus den naam van kenners verliezen, ten zij wij het mede aanprezen! De oude Pelgrim komt alleen in de Inleiding voor; hij doorzwierf het land in lateren tijd, om de opschriften op de graven en gedenksteenen der martelaren, die in Schotland voor het geloof gevallen waren, op te zoeken en weder te herstellen; vanhier noemde men hem den ouden Pelgrim der sterfelijkheid. Van hem en uit eenige andere bronnen had de Schrijver, zoo hij voorgeeft, de berigten van den ouden tijd, die hij hier ophaalt. Het tooneel van het verhaal is dus Schotland, en wel onder de regering der laatste stuarts, en begint met het jaar 1679. Het ongelukkige land werd in die tijden, door de vervolgingen en twisten der Bisschoppelijke Kerk en de Presbyterianen, in vuur en vlam gezet. De laatsten waren dolle, woedende en domme dweepers, of zij waren gematigd, en met de hun toegestane vrijheid zoo tamelijk tevreden. Maar de vervolging maakte niet altijd en behoorlijk onderscheid; het krijgsvolk veroorloofde zich allerlei geweld en wreedheid, ook tegen stille burgers; en nu werd de strijd voor het geloof algemeen, en van wederzijden verviel men tot verschrikkelijke uitersten. Tooneelen van wreedheid, bloed en verwoesting, en vooral godsdienstige dweeperij in den hoogsten graad, vinden wij hier met de sterkste kleuren geteekend, en zulks door eene meesterlijke pen; en alzoo is dit verhaal voor de liefhebbers dier oude geschiedenissen en van soortgelijke onbegrijpelijke uitersten der dweepzucht niet onbelangrijk. Lessen van gematigdheid en gezond verstand zijn hier ook overvloedig op te zamelen. Moge de herinnering aan
| |
| |
dusdanige verschrikkelijke wereldgebeurtenissen, en burgeroorlogen om den Godsdienst, niet onvruchtbaar zijn voor de nakomelingschap! De eigenlijke held, zoo wel in de liefde als in den oorlog, is zekere henry morton, een gematigd en verstandig Presbyteriaan, wiens moed en deugd tot bewondering dringt, en voor hem de hoogste belangstelling imboezemt; zoodat het den lezer verheugen zal, dat hij, aan het einde van dit werk, het toppunt van zijne wenschen mag bereiken.
| |
Quentin Durward, of de Schot aan het Hof van Lodewijk XI. II Deelen. Te Amsterdam, bij Visser en Comp. 1824. In gr. 8vo. Te zamen 840 Bl. f 7-50.
De vrij uitvoerige inleiding staat tot het werk in geen ander verband, dan dat zij de bronnen wil aanwijzen, uit welke de Schrijver het sonds voor zijn verhaal zal geput hebben. Het werk zelf brengt ons op Franschen grond, ten tijde van lodewijk XI, in het begin van wiens regering het rijk bijna overweldigd werd door een bondgenootschap der Leenmannen van de kroon; en, ofschoon dit mislukte, was het rijk nog altijd in gevaar, en moest hij voor karel den stouten, Hertog van Bourgondië, vooral op zijne hoede zijn. Voor de geschiedenis en de zeden van dien tijd is deze Roman dan vooral ook belangrijk. Lodewijk, zien wij hier, was een staatsman, koel, listig en oplettend, zijne gevoelens steeds ontveinzende. Hij was wreed en wraakgierig, maar daarbij voorzigtig. Hij was gierig, maar met den schijn van verkwisting, wanneer de laatste tot zijn doel leiden kon, en noch de liefde, noch de jagt, waaraan hij hartstogtelijk was overgegeven, deden hem het staatkundig belang uit het oog verliezen. Hij was ook een zeer bijgeloovig man. De Schrijver brengt eenen jongen edelen Schot, die alles in zijn vaderland verloren had, op eene zonderlinge wijze in aanraking met lodewijk, plaatst hem onder het beroemde korps, de boogschutters der Schotsche lijfwacht genoemd, en doet hem door den Koning spoedig gebruiken tot stoutmoedige en geheime verrigtingen, waartoe het den jongen edelmoedigen mensch noch aan moed, noch aan beleid ontbrak; maar tot iets, dat de eer of goede trouw kwetsen kon, was hij nimmer bruikbaar. Dit hinderde intusschen lodewijk niet, dien het niet schelen kon, of de jongeling het slagtoffer werd, wanneer hij hem tot zijne oogmerken
| |
| |
diende. Maar het goed geluk diende den jongen Schot, en (want wij kunnen de geschiedenis hier bij deze lijvige boekdeelen niet volgen) alzoo werd hij binnen weinig tijds de echtgenoot eener jonge, schoone, beminnelijke Gravin, het doel en de twistappel van onderscheidene Grooten, met welke hij land en goed bekwam. - Geheel het verhaal is van onwaarschijnlijkheden niet vrij te pleiten; maar het geeft een voldoend denkbeeld van de wreedheden en beroeringen dier woeste tijden, en doet het echt en edelmoedig Schotsch karakter, met alle de ruwe wijzigingen en het eigenaardige van die beroerde tijden, zeer goed uitkomen; zoodat men dit anders wat lang gerekt verhaal met genoegen lezen zal, en tevens zich opgewekt gevoelen, om de geschiedenis van Europa, van Frankrijk, Engeland en Schotland vooral ook, in die oude tijden, met meerder opmerkzaamheid gade te slaan, dan doorgaans het geval is. En in dit opzigt kennen wij dan ook aan de Romans van walter scott eene bijzondere waarde toe.
(Het vervolg in een volgend No.) |
|