derland op deze wijze in nog een paar boekdeelen af te doen. Maar, wat zwarigheid? Jonge lieden van den beschaafden stand zullen het der schrijfster dank weten, dat zij hen niet te spoedig verlaat, en vinden in dit reisverhaal meerder en gezonder voedsel, dan hun de doorgaande lecture van den dag opleveren kan. Wij nemen dus niets terug van den lof bij het eerste deel gegeven, en hopen, dat een goede aftrek tot de voortzetting van dit onderhoudend reisje aanmoedigen zal. Laat ons uit eenen brief van henriëtte van w.
aan hare vriendin iets ter proeve geven; zij schrijft uit Beek bij Nijmegen:
‘Nog geheel vervuld van al het schoone en bevallige, hetwelk ik de laatste veertien dagen gezien heb, vat ik de pen op, mijne lieve sophia! Hoe dikwerf heb ik gelagchen over de verrukking van den een' of ander onzer vrienden, die, uit Gelderland komende, met geestdrift van deze Provincie sprak! Hoe onmogelijk kwam het mij voor, dat er iets fraaijer kon zijn dan Holland, dat ik ergens liever zou wonen dan in Amsterdam! Maar hoe geheel anders oordeel ik nu! Het is mij, als ware ik in eene nieuwe wereld, en ik kan mij niet begrijpen, dat niet ieder met dezelfde geestdrift vervuld is. “Lief dweepstertje!” zegt Papa, als ik zoo eens over een schoon gezigt in verrukking van zinnen geraak, “gij zaagt nog niet veel; alles heeft nog de bekoring der nieuwheid voor u, en daarom wordt gij door elk nieuw standpunt zoo verrukt; als gij meer zult gezien hebben, zult gij beter kunnen vergelijken, en dit zal in vele gevallen uw oordeel wat lager stemmen.” - Het is mogelijk, sophia! ik wil de ondervinding van Papa niet tegenspreken; maar het is mij onbegrijpelijk, en, moet ik er bijvoegen, niet wenschelijk. Ik wil mijn levendig gevoel van verwondering en verrukking niet met eene koele vergelijking en strenge beoordeeling, waardoor men zich over niets meer verwondert, verruilen, en dweep liever nog wat voort. - Ik zette mij straks, om u te schrijven, boven op een' berg; maar gelooft gij wel, dat de groote verscheidenheid van gezigten, welke ik voor mij had, mij als verwarde, en mij belettede om geregeld te schrijven? Nu ben ik nedergedaald, en heb mij opzettelijk een plekje gekozen, waar ik door geene omringende voorwerpen word afgetrokken. Ik zit namelijk u dezen te schrijven in eene lieve hermitage, door den bezitter van dit landgoed kunsteloos, maar met veel smaak,