| |
Redevoering, door den Heer Canning, Minister van Staat en Buitenlandsche Zaken te Londen, gehouden in het Huis der Gemeente, op Donderdag 21 April 1825, bij gelegenheid van de Debatten over de Bill der Emancipatie van de Roomsch-Katholijken in Ierland. Te Amsterdam, bij M. Westerman. 1825. In gr. 8vo. 28 Bl. f :-20.
Er zijn algemeene waarheden, die, in het afgetrokke- | |
| |
ne, door niemand zullen ontkend worden, maar wier toepassing op het dagelijksche leven met voorzigtigheid moet geschieden, om der Maatschappije niet het grootste onheil te brouwen. Van dien aard zijn b.v. de volgende: Alle menschen worden met gelijke Regten geboren, - elk, zonder onderscheid, is gehouden, zijn Vaderland-te verdedigen, - de Opstand, in geval van verdrukking, is het heiligste Regt, en uitspraken van dien aard meer, welke ten tijde der Fransche Omwenteling, door de boosheid misbruikt, de verschrikkelijkste tirannij veroorzaakten, en de zegepraal der domheid, slechtheid en armoede, gepaard met ligchaamskracht, over deugd, verstand en welgesteldheid, die te zwak bevonden werden, voltooiden. Zoo is het ook eene waarheid, die geen' twijfel kan lijden: dat de Staat verpligt is, niet alleen alle Godsdiensten, die niet strijdig zijn met de zedelijkheid, te dulden, maar die ook te beschermen. Onverdraagzaamheid is eene der grootste pesten en schandvlekken voor Christelijke Staten. Het schijnt daarom, dat liberale beginselen zich zelfs naauwelijks met eene heerschende Kerk kunnen verdragen: want dit denkbeeld van heerschappij sluit altijd eene minderheid der niet heerschende Kerken, en, zoo al niet het regt, dan toch de magt in tot onderdrukking derzelven. Mannen van de edelste denkwijs en onbetwistbaar Christelijke, ja naauwgezette gevoelens hebben het daarom ook sedert lang onwaardig aan eene vrije, aan eene Protestantsche Regering gevonden, dat zij hare Roomschgezinde Onderdanen, niet alleen in Engeland, waar hun getal zeer klein is, maar vooral in Ierland, waar zij negen tienden der bevolking uitmaken, van alle burgerlijke eerposten en bedieningen uitsluit; terwijl zij hen
nogtans noodzaakt, de tiende aan de Protestantsche Geestelijkheid te betalen, die daardoor heerlijk en in vreugde leeft, zonder zich om eenige zielzorg te bekommeren. Na vele mislukte pogingen, zelfs door pitt en fox, hoe zeer anders in 't staatkundige lijnregt verschillende, gedaan, heeft eindelijk de Minister canning, zoo 't schijnt niet tegen genoegen des Konings, de zaak ten be- | |
| |
hoeve der Roomschgezinden zoo verre doorgezet, dat hunne emancipatie (vrijverklaring van die harde wetten) in het Lagerhuis reeds was doorgegaan, toen dezelve in het Hoogerhuis, of bij de Lords, werd verworpen.
De onregtvaardigheid daargelaten, dat Roomschgezinden zoo wel hunne eigene, als ook, door het tiende gedeelte van hun inkomen, andersdenkende Geestelijken moeten onderhouden, zoo verdient de hoofdzaak, de volkomene gelijkstelling der Roomschgezinden met de Protestanten tot 's lands bestuur in het Britsche Rijk, wel onze overweging. Op zichzelve, in het afgetrokkene beschouwd, is zeker niets billijker. De Roomsche betaalt schot en lot, zoo goed als de Protestant. Waarom hem dan niet dezelfde Regten vergund? Niemand zal ook aarzelen, zulks te doen, zoodra de Roomschgezinden overal daarin met een goed voorbeeld voorgaan. Maar, om nu niet te spreken van de onophoudelijke knevelarijen, waaraan de Hongaarsche Protestanten, zulk een aanzienlijk gedeelte van dat Koningrijk, in de Oostenrijksche Staten blootstaan, of van de weigering van kerken aan Protestanten in Italië, zelfs hier en daar in Frankrijk, waar zij te midden eener Roomsche bevolking wonen, - zoo is er een beginsel in de Roomsche Kerk, hetwelk het voor Engeland ten uiterste gevaarlijk maakt, de Emancipatie toe te staan. Dit is: men behoeft aan Ongeloovigen en Ketters geen woord te houden. De Roomsche Kerk heeft dit beginsel op de Kerkvergadering te Constanz niet alleen in bespiegeling vastgesteld, maar ook in beoefening gebragt, door het verbranden van huss en hieronymus van praag; en de Kerk erkent immers, dat deze wettig door den Paus voorgezetene Kerkvergadering door den Heiligen Geest is bestuurd geworden? Wat dus in 1418 gold, geldt ook vier Eeuwen later. Men spreekt er niet gaarne van; maar daarvan laat de reden zich zeer goed begrijpen. In weerwil aller eeden, zal dus de Iersche Roomschgezinde den Paus en deszelfs voorschriften
hooger stellen dan die des Konings, en zijn Bisschop of Priester kan hem, door het weigeren der absolutie, tot alles
| |
| |
noodzaken. De herstelling van de Orde der Jezuiten moet aan dit beginsel nieuwe kracht bijzetten. Deze Orde toch heeft den regel aangenomen: het doel heiligt de middelen. Natuurlijk zal dus de Roomsche Geestelijkheid in Ierland alles beloven, om hare schapen op de vette gemeene weide van Engelands bestuur te kunnen drijven; maar het belang der Kerk gaat boven alles, en er is bijna geen hooger, dierbaarder belang voor dezelve, dan om het rijke, magtige, bloeijende Britsche Rijk op nieuw aan het Roomsche Hof te onderwerpen, en het, gelijk onder hendrik III, tot eene vette Prebende van Rome te maken. Hoe zou dit den luister der Kerke verhoogen! Het ware gedaan met de ketterij; en zou men zich tot dat einde niet alles mogen veroorloven?
Ja, het ware gedaan met de ketterij! Engeland is tegenwoordig nog het éénige bolwerk van het Protestantismus in Europa. Deenemarken en Zweden zijn daartoe te zwak; Pruissen helt zeer zigtbaar tot het Katholicismus over, en wij kunnen het nog beleven, dat men er Romes kerkdienst geheel zal invoeren. De Republiek der Vereenigde Nederlanden, te voren mede een steunpilaar van het Protestantismus, is veranderd in een Koningrijk, alwaar, uit den aard der zake, de Roomschgezinde met den Protestant gelijk gesteld is, en met regt. Doch het Katholicismus heerscht uitsluitend in Spanje, Portugal, Italië, Hongarije, bijna uitsluitend in Frankrijk, waar de Jezuiten hunne uiterste pogingen doen, om alle andersdenkenden, als muitelingen en bewerkers der Omwenteling, verdacht te maken; waar men ongestraft de dochters mag verleiden, om zich aan het vaderlijke gezag, te gelijk met het vaderlijke geloof, te onttrekken. Oostenrijk en andere Duitsche Vorsten erkennen Romes gezag in volle mate. De Kerk nu, die zoo vele magtige leden telt, is eene aanvallende Kerk. Zij sluit alle andersdenkenden van de eeuwige zaligheid uit; en dit verschrikkelijke beginsel drijft dus vele brave en gemoedelijke Roomschen, uit kwalijkbegrepene Christelijke liefde, tot onverdraagzaamheid en Proselytenmakerij. De Pro- | |
| |
testanten, daarentegen, handelen altijd slechts verwerenderwijze. Bij hen is doorgaans geen bijzondere lust om Proselyten te maken, dewijl zij begrijpen, dat de Algemeene Vader slechts op het hart, niet op het
kerkgebaar ziet. Nu moet een gestadige, onvermoeide aanval, waarin men geene middelen ontziet, maar, volgens de reeds genoemde beginselen, vrijheid verleent om zich uitwendig als Hervormd voor te doen, ten einde het Protestantismus te veiliger te ondermijnen, (zoo als het geval was met den beruchten von haller, die daartoe geheim verlof had van den Bisschop van Fryburg;) waarin men bureaux voor omkooping, tot voor gemeene Militairen toe, oprigt, - zulk een aanval moet eindelijk zegevieren op eenen vijand, die zich enkel verdedigend houdt. En wanneer nu Engeland ophoudt een geheel Protestantsche Staat te zijn, te midden van zoo vele zuiver Roomsche, wat moet dan het gevolg zijn? Het Proselytismus der Roomschen heeft nu reeds in Engeland het aantal van de belijders dier Kerk, in twintig of dertig jaren, twintigmaal talrijker doen worden, dan het te voren was; wat zal het dan wezen, wanneer alle de beschermende wetten van het Protestantismus gevallen zijn? Zal het Jezuitismus niet, door middel vooral der Iersche leden, allengs eene magtige partij in het Parlement zien te winnen? Zal het niet in het Ministerie weten in te sluipen, als dit voor Roomschen openstaat; een geval, 't welk de Heer canning uitdrukkelijk onderstelt (bl. 13.)? Zal niet het Protestantismus in 't geheim, doch nu met grootere kracht en betere hoop op goeden uitslag, aangevallen en ondermijnd worden? Men zegge niet: ‘Deze heerschappij, die uitsluiting, langer te handhaven, strijdt met den milden geest der Protestantsche leere, vooral zoo als die in onze dagen begrepen wordt.’ Indien de liberaliteit geheel van de eene zijde komt, terwijl de andere zich daarvan bedient, om hare
oogmerken te bereiken, zoo wordt zij slechts een middel te meer tot uitbreiding van het Rijk der Duisternis. Wij zullen dit door een voorbeeld ophelderen. Men verhaalt algemeen, dat de Roomsche Aarts- | |
| |
priester zijne kudde heeft laten vermanen, en des noods gelasten, alleen bij Katholijken ter markt te gaan, en dus de Protestantsche winkels opzettelijk te mijden. Indien zich dit eens mogt bevestigen, zou het dan den liberaalsten Protestant kwalijk te nemen zijn, indien hij nu ook van zijnen kant alleen zijne geloofsgenooten begunstigde, en den Roomschen winkelier voorbijging, opdat de laatste niet alles zou hebben, de Protestant niets? Dit zou op zichzelve onverdraagzaam, bekrompen en kleingeestig zijn; maar in de gegevene omstandigheden wordt het bijna tot pligt. Zoo ook hier. Wil het talrijkste Kerkgenootschap der Christenheid eenigermate, al ware 't slechts burgerlijke, verdraagzaamheid, en die minzaamheid en goede trouw oefenen, welke burgers van denzelfden Staat, belijders (wat nog meer is) van éénen God en Heer aan elkander verschuldigd zijn; willen zij zich weder op de hoogte plaatsen, waarop zij omtrent 1780 of 1790, na de afschaffing der heillooze Jezuiten-Orde, stonden, en daarvan sprekende bewijzen gaven, - zoo gelooven wij, dat niets billijker noch raadzamer is, dan de intrekking der uitsluitende wetten in het Britsche Rijk. Maar wil de Kerk dat niet, wil zij de Jezuiten handhaven, die, volgens de letter en den geest hunner instelling, eenen eeuwigen oorlog met het Protestantendom moeten voeren, zoo kan men het den Hervormden Christen niet ten kwade duiden, wanneer hij op eenige middelen van verdediging tegen den algemeenen, gezworen', nooit bevredigden vijand bedacht is. Ongetwijfeld hebben de jongste gebeurtenissen in Spanje, de
zegepraal van Monnikendom en Papismus aldaar, en de verduistering in Frankrijk, in Engeland aan velen de oogen geopend, en de wet doen verwerpen. Wil de Paus dus zijne Iersche kinderen in hunne natuurlijke Regten hersteld zien, hij vernietige de Orde der Jezuiten, en verdiene daardoor het vertrouwen der Engelsche Protestanten. Dat het bij dezen geene domme, bekrompene gehechtheid aan hunne (de Episcopale) Kerk is, welke hen bij de verwerping der wet van vrijstelling bezielde, blijkt daaruit, dat thans vele Protes- | |
| |
tantsche Dissenters in het Parlement zitten. Maar in hunne leerstelsels is niets uitsluitends; zij doemen andersdenkenden niet tot eeuwige straf, noch zoeken hen in dit leven per sas et nefas tot de gemeenschap van hun Kerkgenootschap over te halen.
De Heer cannino, de Emancipatie voorstaande, gaat van een ander beginsel uit, dat zich meer tot Engeland bepaalt. Schoon zijne Redevoering slechts eene beantwoording van tegenwerpingen en dus niet alles daarin even klaar is (doordien wij die tegenwerpingen niet volkomen kennen), bestaat zij echter grootendeels uit eene verdediging der Roomschgezinde leerstellingen, in zoo verre, dat die niet gevaarlijk zijn voor den Staat. Hij loopt tot dat einde het eene voor, het andere na door, zoo als de transsubstantiatie, de biecht, het geloof aan de kracht der goede werken en aan het gezag van den Paus, en beweert, dat er wel zulken, die de Gooheid van christus ontkennen, in het Parlement zitten, terwijl nogtans de Protestantsche Kerk zoo uitsluitend is als de Roomsche, en den banvloek van athanasius tegen de zoo even gemelden aanneemt. Uit den mond van eenen canning is dit gezegde bijna ongeloofelijk. Hoe! weet dan niet elk verlicht Protestant, dat athanasius voor zijne rekening verdoemen mag zoo veel hij wil; dat hem een hooger Meester dan athanasius het vervloeken verboden heeft; terwijl de zoogenaamde Geloofsbelijdenis, die men, helaas! nog achter onze Bijbels vindt, niet eens van dien Kerkvader, maar in de vijfde Eeuw is opgesteld. Daarenboven is die stukswijze verdediging van het Katholicismus (of liever van die verbastering van hetzelve, het Papismus) niet datgeen, waarop het hier aankomt. Den geheelen geest der Kerk moet men omvatten: dezen moet men weten te redden, eer men den laatsten dijk van het Protestantismus doorsteekt. Voorts zoekt de Heer canning de onregtvaardigheid en het onslaatkundige van den maatregel eener langere ongelijkheid van Roomsche en
Protestantsche burgers te betoogen, en het Parlement gerust te stellen wegens de al meer en meer toenemende
| |
| |
eischen der Roomschgezinden. Dat hij ons overtuigd of slechts bijzonder getroffen heeft, kunnen wij niet zeggen, waarvan echter de schuld ook wel gedeeltelijk aan de stroeve vertaling kan liggen; zie b.v. bl. 7 bovenaan, en bl. 22 en 23, waar wij het woord opzieners vinden, hetwelk niet anders dan voorziening kan zijn.
Doch, willen wij dan, dat de verdrukking der Roomschen in Ierland voortdure? Dat zij verre! Maar men behoeft hunne eer- en staatzucht niet op te wekken. Waren onze Roomsche medeburgers vóór 1795 ongelukkig, toen zij tot geene staatsambten werden geroepen? Zij genoten alle Regten en genoegens der Maatschappij. Men doe in Ierland meer, dan de Heer canning durft vergen: men ontsla den Roomschen Ier van de tienden voor de Protestantsche Geestelijkheid; men verligte het lot van den armen pachter, wiens onbarmhartige Heer de vruchten van zijn zweet te Londen verbrast; dan zal men die klasse winnen, welke wezenlijk verdrukt wordt. Zij, de ongelukkige, schamele inboorlingen, maken geene aanspraak op zitting in het Parlement, of op ambten; dit doen slechts de groote Heeren, die zich van den druk van Ierland, als een voorwendsel, bedienen, om - in de Regering te komen. Aan hunne eerzucht mag men de veiligheid van het Protestantismus niet opofseren; maar het zou onverschoonlijk wezen, onder voorwendsel van zucht voor de Hervorming, den armen Ier langer te laten zuchten. Men emancipére hem van tienden en knevelarijen, en vermindere des noods het getal der Protestantsche Geestelijken zonder Gemeente: dit zal, dunkt ons, beter doel treffen. |
|