oorspronkelijk, en, zoo men acht geeft op het land, waar, en de natie, tot welke zij gevoerd zijn, onzes oordeels nog meer gepast en treffend. Er zullen er misschien zijn, die geen regt denkbeeld hebben van eene Joodsche kanselrede. Predikt het Evangelium, is immers de groote les. Doch, hoe dikwijls ontleenen ook wij teksten uit de boeken des Ouden Verbonds; Jezus en zijne Apostelen deden het zelve, in navolging hunner tijd- en landgenooten; en is niet het Evangelie, als eene kern in de schaal, in het Oude Testament besloten? Karakteristiek Joodsch mogen wij het gewis noemen, dat een zevental van aanmerkingen het ligchaam van elke leerrede, of hare toepassing, uitmaken; doch wie zal zich juist aan deze verkiezing ergeren? Andere predikers hebben immers hun bepaald drie- of vijftal, en wat dies meer zij.
De eerste redevoering heet: het huis; of de inwendige ge gesteldheid onzer huizen, en de verhevene waarde van het huisselijk leven. De tekst is Ps. CXXVII:1a: Wanneer de Heer het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden daaraan de bouwlieden; waaraan men (zeker niet uitlegkundig juist) de beteekenis geeft: Huisselijke welvaart kan alleen door godsvrucht bevorderd worden.
De tweede (ligt wel de fraaiste van de drie) de vrouw. Tekst, Spreuken XXXI:30: Bevalligheid is bedrog; schoonheid vergankelijk: eene godvruchtige vrouw alleen blijft prijzenswaardig. ‘Onze tekst geeft door godsvrucht te verstaan,’ zegt de redenaar, ‘een kinderlijk, vroom geloof aan den Onzigtbaren, den Eeuwigen; een geloof, dat het verstand aanneemt, en waarmede het gevoel instemt. Haar, die dit geloof bezit, is godsvrucht een stil en bemoedigd voortgaan op den aangewezen weg, zoo als natuur en openbaring dit vorderen; haar is godsvrucht de behartiging van haren pligt, en de onwankelbare overtuiging, dat der vrouw, door hooger hand, geene geringere bestemming is aangewezen, dan om aan het leven de schoonste strekking, aan de deugd de hoogste waarde, aan het geluk eenen vasteren duur, en zelfs aan de moeiten en lasten van het